Column Jac. P. Thijsse honderd jaar geleden: Het Naardermeer deel II
Heimans en Thijsse Stichting, Wageningen UniversityDe dreiging van de aanleg van een spoorlijn door het Naardermeer is voor Jac. P. Thijsse (1865-1945) de aanleiding om na zijn column over het belang van het niet verstoren van de zeer bijzondere broedplaats van lepelaars in het Naardermeer, een tweede column in de Amsterdammer (tegenwoordig de Groene Amsterdammer) te schrijven. Hierin beschrijft hij dat grote delen van het Naardermeer al eeuwenlang onverstoord zijn geweest. Hij wijst op het belang hiervan: “Het behoud van het Naardermeer en de onschendbaarheid van het terrein is daarom ook niet alleen van belang voor de Nederlandsche wetenschap, maar voor de heele wereld.” In zijn column wordt ook duidelijk dat hij zich stoort aan het gebrek aan steun voor behoud van natuur: “Toen in 1883 het Naardermeer werd drooggemaakt, is daar in het geheel geen protest tegen gerezen. In hetzelfde jaar moest ook het Eiland bij Amsterdam eraan gelooven met het oeverland van het Nieuwe Diep bij de Zuiderzee, een van de rijkste en heerlijkste rietlanden ter wereld met fabelachtigen plantengroei en dierenwereld. Daar heeft toen geen haan naar gekraaid.” Er wordt tegenwoordig denk ik meer en door meer mensen ‘gekraaid’, maar het lukt ons helaas nog steeds niet om de enorme achteruitgang van de natuurrijkdom te stoppen.
Het Naardermeer II
Op kaarten uit de veertiende eeuw zoekt men de Loosdrechtsche en Ankeveensche plassen tevergeefs, maar het Naardermeer is er te vinden, even groot als tegenwoordig en met een lange uitwatering naar de Vecht. Het is dus waarschijnlijk wel de oudste en meest oorspronkelijke van de vechtplassen, hoewel het er niet naar uitziet. De beide pogingen tot droogmaking toch hebben duidelijke sporen achtergelaten, vooral de laatste in 1883, die de vlakke plas doorploegd heeft met drie diepe kanalen in de lengte en eenige dwarstochten. Van de vele kavelsloten uit dien tijd zijn de meeste reeds verdwenen: dichtgespoeld waar golfslag staat, dichtgegroeid waar men de planten ongestoord haar gang liet gaan. En indien die hoofdvaarten niet werden onderhouden, zouden zij in enkele tientallen jaren ook al voor een groot deel niet meer te vinden zijn. Een gedeelte van het Meer is ongerept gebleven, de droogmaking van 1883 is blijven steken aan de Zijpelingskade en alles wat zuidoostelijk daarvan ligt, is nu minstens drie eeuwen lang ongestoord. Wij weten namelijk niet zeker of de droogmaking van 1625 ook dien hoek gerespecteerd heeft. Maar wel weten wij, dat de ontwerpers van het Gooische spoorwegplan hun baan juist door dien ongerepten hoek heen willen leggen, historisch en natuurhistorisch het merkwaardiste deel van het Meer. En daarmee wordt ernstig inbreuk gemaakt. Op de waarde van ons natuurmonument als studieveld.
De bestudeering van onze zoo uiterst merkwaardige Nederlandsche flora en fauna stuit telkens op de ontstellende omstandigheid, dat een studieveld na eenige jaren van onderzoek plotseling aan de wetenschap wordt ontroofd door onginning of aanleg van kanalen, wegen, militaire werken etcetera. Onze natuuronderzoekers hebben dat gedragen met fatalistisch geduld, temeer doordat het Groote Publiek er weinig van besefte. Toen in 1883 het Naardermeer werd drooggemaakt, is daar in het geheel geen protest tegen gerezen. In hetzelfde jaar moest ook het Eiland bij Amsterdam eraan gelooven met het oeverland van het Nieuwe Diep bij de Zuiderzee, een van de rijkste en heerlijkste rietlanden ter wereld met fabelachtigen plantengroei en dierenwereld. Daar heeft toen geen haan naar gekraaid. Reeds eerder was de klassieke Breesaap doorgegraven en nog eerder valt de ontwatering van den Zuidwesthoek der Texelsche duinen, wel de grootste misdaad, die aan de Nederlansche natuur is bedreven. Ik zou dit lijstje nog veel langer kunnen maken, maar zie liever uit naar wat ons nog overblijft en waar wij met eenig gevoel van zekerheid aan het werk kunnen gaan. Dat zijn dan in de eerste plaats de bezittingen van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, met aan de spits het Naardermeer.
Hier hebben wij nu een scherp begrensd gebied, waar wij ongewenschten menschelijken invloed kunnen weren en rustig toezien, hoe in het ordelijk verloop van natuurlijk gebeuren de waterplas wordt tot oerwoud. En wonderlijk is het om te zien, hoe op de eene plaats de veranderingen geschieden met groote snelheid, terwijl elders de toestand tegen alle verwachting in buitengewoon bestendig blijkt. Er zijn waterplassen in het Meer, waarvan wij nu al kunnen zeggen dat zij nog wel een halve eeuw en langer blank zullen blijven, indien ons klimaat in dien tijd niet verandert, en er zijn andere plaatsen waar binnen tien jaar het rietland plaats heeft gemaakt voor berkenwoud of voor berkenpark met ruime partijen van mossen en varens. Hier vormen zeggen een bultenlandschap, elders weert een bloembiezenveld zich al dertig jaren lang tegen iedere verandering. Haast iedere voetbreed gronds heeft iets belangwekkends te vertellen.
Eerst in de laatste dertig jaren hebben de plantkundigen zich met ernst beziggehouden met het vraagstuk, hoe in een bepaald gebied een plantenbevolking zich vestigt en hoe zij zich wijzigt. In ons land is daar nog weinig aan gedaan. In Zwitserland wordt deze 'genetische' plantengeografie met groot geluk beoefend door de school van Schröter, in Engeland en Amerika wijzen Tansley en Clements den weg. Wij hebben stellig even interessante dingen te vertellen als die Zwitsers en Engelschen en van de duinen en het Zuidlaardermeer bestaan al belangrijke studies. Ook wordt aan het Naardermeer al gewerkt sedert het bezit geworden is van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten. De Vereeniging heeft belangrijke inkomsten prijsgegeven om bepaalde deelen van het Meer volmaakt ongestoord te laten vooral in de randgebieden, die natuurlijk behooren tot de oudste gedeelten. Vandaar dan ook, dat wij ons niet alleen om de lepelaars, maar ook om de onschendbaarheid van het studieveld zelve moeten verzetten tegen den afstand van elk stukje van het Meer, hoe klein ook.
De toelichting tot deze bewering zou boekdeelen vergen. De bouwstoffen voor die boeken liggen voor een deel reeds gereed, maar het zal nog wel eenige jaren duren, eer wij met ons Naardermeerwerk voor den dag kunnen komen, als ten minste nog niet eerder de spoorweg een streep door de rekening haalt en voor ons de aardigheid er af is.
In Duitschland heeft men ook een merkwaardig Meer en Ven als natuurmonument, het Plagevenn. De staatsdienst der natuurmonumenten heeft daar voor den oorlog een studie over in het licht gegeven, een lijvig boekdeel met vele platen en kaarten, een mooien grondslag voor verdere studie. Dat boek laat zien, hoe belangrijk het behoud van zoo’n meer is. Ook put ik er de zekerheid uit dat ons Naardermeer veel en veel belangrijker is dan dat Plagevenn. Het behoud van het Naardermeer en de onschendbaarheid van het terrein is daarom ook niet alleen van belang voor de Nederlandsche wetenschap, maar voor de heele wereld. De kwalen, waaronder wij lijden, worden ook elders gevoeld en de roep om natuurbescherming wordt steeds luider en steeds meer algemeen. Het kan niet uitblijven, of deze natuurbescherming moet internationaal worden geregeld. Laat ons toch zorgen – wij zijn het aan de heerlijkheid van ons land verplicht – dat wij dan behoorlijke dingen kunnen 'inbrengen' en wel in de eerste plaats een ongeschonden Naardermeer.
Jac. P. Thijsse
Pareltjes
Het archief van de Heimans en Thijsse Stichting zit boordevol met verhalen, gedachten, correspondenties, ideeën en beelden van natuurbeschermers uit het verleden. Ze geven ons inzicht in hoe de natuur vroeger was, hoe men tegen de natuur aan keek en wat men deed of had moeten doen om de natuur te beschermen. In de archieven zitten nog heel veel onontdekte pareltjes.
Tekst: Arnold van Vliet, Heimans en Thijsse Stichting en Wageningen University & Research
Foto's: Hans Farjon, Saxifraga; E.A. Loeb