Leefwijze
Schorpioenmieren vallen op omdat ze vaak met vele tegelijk te zien zijn, in colonne op weg naar en terugkomend van hun voedselbron. Ze hebben een typisch tweekleurig lichaam en een naar achteren toe puntig achterlijf. Als de werksters hun achterlijf naar voren krommen doet dit aan het gedrag van schorpioenen denken, vandaar hun Nederlandse naam.
In hun natuurlijke habitat bevinden schorpioenmiernesten zich meestal in holtes in dood hout dat nog verbonden is met levende bomen, maar ook onder stenen en in muren. De belangrijkste voedselbron bestaat uit bladluizen die door de mieren worden gemolken en gegeten. De looproutes naar de luizenconcentraties kunnen geheel of gedeeltelijk overdekt zijn, waardoor ze voor predatoren onzichtbaar zijn. Die overkapping van de mierenstraten is van materiaal dat vergelijkbaar is met dat van de papierwespen en is opgebouwd uit zand en in stukjes gebeten plantenresten. Gewoonlijk bestaat ook het nest uit zo’n kartonconstructie.
Nederland
De rode schorpioenmier (Crematogaster scultellaris) duikt al sinds de jaren 1940 in Nederland op, maar lijkt zich nu pas in het land te vestigen. Van de oranje schorpioenmier (Crematogaster schmidti) weten we pas sinds kort dat hij in Nederland voorkomt. De eerste vondst stamt uit 2007. Thans zijn er drie vindplaatsen.
In Nederland komen schorpioenmieren voor in stedelijk gebied. Ze zijn hier aangevoerd met caravans of bagage van vakantiegangers, met opgepotte mediterrane planten en vroeger ook met kurk. Als er een nest (met koningin) meekomt, dan kunnen de mieren zich vestigen. Vrijwel altijd gebeurt dat in muren in isolatiemateriaal of houten gevelonderdelen. Pas in 1993 werden de eerste rode schorpioenmieren waargenomen die buiten voedsel zochten, inmiddels is dat op veel plekken het geval. In 2003 werd het eerste nest van de rode schorpioenmier buiten een gebouw geconstateerd en ook daarvan lijken er nu meerdere te zijn, zoals in bomen of een insectenhotel. Ongeveer in hetzelfde jaar werd ook voor het eerst een bruidsvlucht van de rode schorpioenmier waargenomen. Dit is het moment waarop gevleugelde mannetjes en nieuwe koninginnen uitvliegen om te paren, waarna de bevruchte koningin een nieuwe kolonie kan starten.
Succesvol
Onder invloed van klimaatveranderingen blijkt de kans op overleving van geïntroduceerde kolonies inmiddels groter te worden en vinden er buitenvestigingen en bruidsvluchten plaats. Omdat schorpioenmieren van alles eten – honingdauw, ‘alle’ soorten aas, tot ‘alles wat weerloos’ is – kunnen ze dus ook op veel plekken leven. Bovendien vertonen ze agressief gedrag, zodat ze ook concurrenten de baas kunnen. Eenmaal gevestigd kan een kolonie lang blijven bestaan. Een koningin kan twintig jaar oud worden, dus pas als zij sterft, zal er geen aanwas meer plaatsvinden van nieuwe werksters en verdwijnt de kolonie.
Voor het langdurig voortbestaan van schorpioenmieren in een gebied, moeten bruidsvluchten plaatsvinden, waarbij de geslachtsdieren elkaar kunnen ontmoeten en bevruchte koninginnen een nieuwe kolonie kunnen starten. Hoewel bruidsvluchten voorkomen, is - gezien het beperkte aantal vestigingen - de kans op een ontmoeting tussen geslachtsdieren van andere nesten uitermate klein. Toch lijkt dit ook te veranderen. Er zijn in elk geval van drie plaatsen meerdere nesten bekend, die al het gevolg kunnen zijn van voortplanting ter plekke. Gezien de flinke toename in aantal vindplaatsen leidt het in elk geval weinig twijfel dat zelfstandige uitbreiding van schorpioenmieren in Nederland zal gaan optreden.
Meer informatie
- Indien u schorpioenmieren hebt gevonden, maak dan een foto en voer de waarneming in op Waarneming.nl of stuur deze naar eis@naturalis.nl.
- Een uitgebreidere versie van dit artikel is net verschenen in Nederlandse Faunistische Mededelingen 57.
Tekst: Peter Boer, De Nederlandse mieren; J. Noordijk & A.J. van Loon, EIS Kenniscentrum Insecten
Foto’s: Giel Bongers (leadfoto); Ben Tinnemans
Kaart: EIS Kenniscentrum Insecten