Het belang van kritische depositiewaarden in het stikstofbeleid
SoortenNLNederland heeft al decennialang een stikstofcrisis. De omvangrijke uitstoot van stikstofoxiden, veelal vanuit verkeer en industrie, en van ammoniak, veelal vanuit de veehouderij, zorgen voor een hoge stikstofdepositie. De hoge stikstofdepositie heeft direct en indirect zeer negatieve gevolgen voor de kwaliteit van natuur en leidt tot een afname van de biodiversiteit. Sinds de Raad van State een streep zette door het Programma Aanpak Stikstof is Nederland op zoek naar een oplossing voor de stikstofproblematiek. Naar aanleiding van een technische briefing van het Planbureau voor de van Leefomgeving aan de Tweede Kamer over haar rapport ‘Naar een uitweg uit de stikstofcrisis’ richtte de discussie zich op het begrip kritische depositiewaarde.
De kritische depositiewaarde wordt gedefinieerd als 'de hoeveelheid depositie die een intact ecosysteem over langere tijd kan verdragen zonder dat significante schade optreedt aan de structuur of het functioneren van dat systeem'. Aangetaste ecosystemen zijn meestal gevoeliger en negatieve effecten nemen toe naarmate de kritische depositiewaarde langer wordt overschreden. De buffercapaciteit van de bodem tegen verzuring neemt geleidelijk af en zorgt voor een gebrek aan mineralen in het systeem, bijvoorbeeld het kalkgebrek waar broedvogels onder lijden. Door de hoge beschikbaarheid van stikstof worden plantensoorten verdrongen door snelgroeiende soorten, verandert het bodemleven, en verdwijnen diersoorten die afhankelijk zijn van de verdrongen planten.
Bij vergunningverlening helpt de kritische depositiewaarde om effecten van nieuwe activiteiten die bijdragen aan de stikstofdepositie te beoordelen. Indien de kritische depositiewaarde al wordt overschreden, veroorzaken deze nieuwe activiteiten, die meer stikstofdepositie als gevolg hebben, zeer waarschijnlijk een verslechtering van de natuurkwaliteit. Een vergunning kan alleen worden verleend als een andere activiteit die bijdraagt aan de stikstofdepositie stop wordt gezet. Juridisch wordt dit mogelijk gemaakt door te salderen of door gebruik te maken van ruimte die is opgenomen in een stikstofbank.
Voor het beleid vormen kritische depositiewaarden wetenschappelijk onderbouwde grenswaarden voor de mate waarin de stikstofdepositie verminderd moet worden om verslechtering en onherstelbare beschadiging van ecosystemen te voorkomen. Beleidsmatig heeft de overheid zich verplicht om te zorgen dat het percentage van het areaal waar geen sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarden moet toenemen.
In 2025 moet dit ten minste 40 procent zijn, in 2030 ten miste 50 procent en in 2035 ten minste 74 procent. Nu is dat percentage slechts 25 procent. Het Planbureau voor de Leefomgeving waarschuwt in haar rapport ‘Naar een uitweg uit de stikstofcrisis’ terecht dat deze generieke en percentuele benadering niet per se een effectieve oplossing biedt voor de problematiek. Het is immers niet ondenkbaar dat in sommige gebieden, zoals de Veluwe en de Peel, veel te weinig wordt gedaan om de stikstofdepositie te verminderen. Dat terwijl juist daar het risico op natuurverlies groot is. Het rapport ‘Effecten van stikstofdepositie nu en in 2030’ (pdf; 6,3 MB) laat zien dat de urgentie voor vermindering van de stikstofdepositie in veel gebieden extra hoog is. Voor de bedreigde en aangetaste habitattypen in deze gebieden geldt namelijk dat herstelmaatregelen niet beschikbaar zijn of onvoldoende werkzaam bij de huidige te hoge stikstofdepositie.
De hoge en langdurige stikstofdepositie en achteruitgang van natuurkwaliteit hebben van kritische depositiewaarden een cruciaal begrip in het (internationale) stikstofbeleid gemaakt. Voor het behoud van biodiversiteit is het belangrijk dat de stikstofdepositie op zo veel mogelijk plaatsen zo snel mogelijk onder die kritische depositiewaarden wordt gebracht. Dat realiseer je niet met een percentuele doelstelling, maar met ingrijpende en effectieve maatregelen tegen de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden met prioriteit voor de meest kwetsbare gebieden.
Tekst: Prof. dr. ir. Franciska de Vries, hoogleraar Earth Surface Science aan de Universiteit van Amsterdam; Dr. Roland Bobbink, senior onderzoeker bij Onderzoekscentrum B-WARE; Dr. Ir. Arnold van den Burg, onderzoeker bij Stichting BioSFeer; Dr. ir. Raoul Beunen, universitair hoofddocent omgevingsbeleid aan de Open Universiteit; Dr. Sander Turnhout, strategisch adviseur van SoortenNL en kwartiermaker van Radboud Healthy Landscape
Foto's: Kars Veling
Kaartje: RIVM