De meeste mieren hoeven niet bestreden te worden
EIS Kenniscentrum Insecten, Kennis- en Adviescentrum DierplagenMediterraan draaigatje
Terrormieren, draculamieren, twerkende mieren. Bijzondere benamingen in de media voor het mediterraan draaigatje (Tapinoma nigerrimum-complex). Deze mieren komen mee met in het mediterrane gebied opgepotte planten en belanden zo in Nederlandse tuinen, waar ze zich de afgelopen tien jaar ook hebben weten te vestigen. De mieren planten zich massaal voort en de talrijke werksters weten in huis voedsel en warmte feilloos te vinden. Superkolonies van deze draaigatjes variëren in grootte, met aan de top een gebied van ruim drie hectare in een wijk in Zuid-Holland. In deze gebieden wordt niet alleen driftig de bestrating ondergraven, de aanwezigheid in tuinen en huizen is ook dermate dat het overal als flinke overlast wordt ervaren.
De bloemrijke media-aandacht zorgt er waarschijnlijk voor dat men de experts nu weet te vinden. Bij EIS en het KAD staat het aantal geverifieerde vindplekken van het mediterraan draaigatje nu op 24. Hoewel het aantal bekende kolonies in korte tijd flink is gegroeid, blijft dit draaigatje een zeldzaamheid, helemaal vergeleken met de wegmier (Lasius niger) en zwarte zaadmier (Tetramorium caespitum) die onder praktisch élke stoep in Nederland leeft. Daarnaast zijn er nog andere exotische lastpakken in het stedelijke gebied, zoals de plaagmier (Lasius neglectus), dwergschubmieren (Plagiolepis) en dikkoppen (Pheidole). Deze zijn zeer lastig als ze in je straat voorkomen, maar het blijven uitzonderingen.
Imagoschade
De media-aandacht voor invasieve mieren lijkt negatieve kanten te hebben. Het is onze observatie dat mensen bij mierenaanwezigheid meer en eerder naar gif lijken te grijpen. Daarnaast blijken veel mensen royaal te spuiten of gieten met huis-tuin-en-keukenmiddelen, met name bleek, azijn, en zelfs kruip- of motorolie! Deze middelen zullen weliswaar mieren doden of verjagen, maar de gevolgen voor de bodem, het bodemleven én de gebruiker zijn niet goed te overzien. Bovendien is het níet toegestaan.
Hoewel overlast subjectief is, is het bijzonder om dit te zien op plekken waar mieren niet zomaar een huis betreden maar gewoon een rustig leven leiden onder de stoep, in een perk of in een gazon. Van de wegmier halen de werksters soms binnenshuis voedsel, maar dat is altijd tijdelijk en dit is gemakkelijk te voorkomen door de geursporen uit te wissen of de voedselbron weg te nemen. Algemene soorten als zwarte zaadmier, gele weidemier (Lasius flavus) en kleine steekmier (Myrmica rugulosa) komen sowieso nooit in huis. Bij sommige inheemse soorten die wel binnen nestelen, zoals boommier (Lasius brunneus) en glanzende houtmier (Lasius fuliginosus), is het soms handig om bestrijding toe te passen, maar deze soorten nestelen nooit in gazonnen of onder stoepen. Bij zand dat op bestrating of gazon wordt gewerkt door mierenactiviteit hoeft in het merendeel van de gevallen nooit bestreden te worden.
Bestrijding meestal niet nodig
Zorgen over potentiële invasieve mieren blijken zeer vaak ongefundeerd. Bij het KAD is in de eerste helft van 2020 het aantal mierenmeldingen meer dan verdubbeld (naar bijna vijfhonderd) vergeleken met dezelfde periode in 2019. Slechts een miniem aantal hiervan betrof een voorheen onbekende kolonie draaigatjes, terwijl het overgrote deel van de monsters mieren betrof die nauwelijks als overlastgevend kunnen worden aangeduid. Hieruit blijkt toch een nodeloze angst voor (invasieve) mieren.
Wel is het goed dat mensen ‘verdachte’ mieren blijven opsturen (hopelijk vóórdat ze bestrijden); determinatie is immers de belangrijkste stap in het proces naar eventuele plaagdierbeheersing. Maar bestrijding is dikwijls niet nodig en meestal zelfs ongewenst. Mieren zijn belangrijke opruimers, net als andere miskende ongewervelden zoals wespen en spinnen.
We hopen dat er zo min mogelijk ‘onschuldige’ inheemse mieren worden bestreden. Goed advies zou hierin een belangrijke rol moeten spelen. Inheemse mieren die buiten leven hoeven niet bestreden te worden en plaagdierbeheersers kunnen hier na determinatie een goed advies over geven. Bij het vermoeden van een invasieve mierensoort, kunnen het KAD of EIS benaderd worden voor advies en een eventueel behandelplan.
Dit artikel is ook verschenen in Dierplagen Informatie.
Tekst en foto's: Jitte Groothuis, Kennis- en Adviescentrum Dierplagen & Jinze Noordijk, EIS Kenniscentrum Insecten