Drijvende waterweegbree in Noord-Brabant: witte bloemenzee of dobberende klonen?
FLORONDrijvende waterweegbree (Luronium natans) is een streng beschermde soort van de Habitatrichtlijn en is de afgelopen decennia hard achteruit gegaan. Enkele Brabantse beken bevatten rijke groeiplaatsen en zijn daarom aangewezen als Natura 2000-gebied voor deze soort. In 2017 startten FLORON en Waterschap de Dommel een onderzoek om te bepalen wat het beste maaibeheer is om de soort duurzaam in stand te houden. Omdat deze waterplant zich zowel via zaad als vegetatief via uitlopers kan voortplanten, is ook gekeken naar de genetische diversiteit van de verschillende (sub)populaties en in hoeverre beheer hier invloed op heeft. Voldoende genetische diversiteit duidt op een gezonde populatie.
Spanningsveld beheer en genetische diversiteit
Drijvende waterweegbree hoort thuis in (gematigd) voedselarme systemen met een redelijk open vegetatie en is te vinden in beken en vennen. In de overwegend voedselrijke Brabantse beken met veel begroeiing is maaien van de watervegetatie dan ook noodzakelijk. Niet alleen om de waterafvoer te waarborgen, maar ook om voldoende openheid in de vegetatie te behouden voor Drijvende waterweegbree. Intensief beheer kan echter leiden tot minder bloei en zaadproductie en meer vegetatieve voortplanting. Uitlopers met vegetatief gevormde rozetten (klonen) kunnen door het maaien losbreken en stroomafwaarts verspreiden. Wanneer klonale verspreiding de belangrijkste vorm van voortplanting is, kan een populatie kwetsbaar worden voor veranderingen in groeicondities, omdat de genetische diversiteit, en daarmee het aanpassingsvermogen van de soort, afneemt. Er is daarom gekeken naar de genetische diversiteit in beken en deze is vergeleken met de genetische diversiteit in vennen waar geen beheer plaatsvindt. Hiervoor is in 2017 bladmateriaal verzameld in drie beken én in drie vennen rondom Eindhoven.
Witte bloemenzee of dobberende klonen?
Uit de analyse blijkt dat de twee oude vennen (Mosbulten en Witte Loop) allebei een genetisch zeer diverse populatie van Drijvende waterweegbree bevatten. Een recent aangelegd ven in het Strijper Aa-gebied laat juist de laagste genetische diversiteit zien van alle bemonsterde populaties. Deze relatief jonge populatie is waarschijnlijk ontstaan uit een gering aantal zaden of planten en laat daarom een lage genetische diversiteit zien. Men noemt dit het ‘stichtereffect’. In een pionierssituatie zie je vaker dat planten zich sterk klonaal uitbreiden.
Van de drie bestudeerde beken werden er alleen in de Run relatief veel klonen gevonden. De klonen kwamen geclusterd per sublocatie voor. Succesvolle vestiging van klonen lijkt voornamelijk lokaal te kunnen plaatsvinden, wanneer de vegetatief gevormde rozetten nog via uitlopers vastzitten aan de moederplant. Wanneer deze rozetten tijdens het maaien losbreken en op drift raken, is de kans dat deze opnieuw in de bodem kunnen wortelen zeer klein. Het merendeel van de afgedreven rozetten wordt tevens afgevangen door een drijfbalk (voor opvang van afdrijvend maaisel). Kortom, er zijn geen aanwijzingen gevonden dat het beheer in beken zorgt voor grootschalige verspreiding van één of meer klonen en dat deze dobberende klonen het beeksysteem overnemen.
Migratie tussen populaties
De beekpopulaties liggen geografisch relatief dichtbij elkaar en lijken qua genetische samenstelling dan ook op elkaar. Op basis van de onderzoeksresultaten is het aannemelijk dat er tussen deze populaties uitwisseling van zaden en/of rozetten plaatsvindt of heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat er migratie heeft plaatsgevonden over langere afstanden. Zo zijn er, zowel in de Run als in de Groote Beerze, individuen bemonsterd die een zeer sterke verwantschap vertonen met de venpopulatie Mosbulten. Deze verspreiding kan niet via het water hebben plaatsgevonden aangezien de Mosbulten zich niet bovenstrooms van de twee beekpopulaties bevindt. Langeafstandsverspreiding kan plaatsvinden via vogels, omdat watervogels voedsel zoeken in zowel beken als vennen en hierbij zaden van Drijvende waterweegbree mee zouden kunnen nemen. Verspreiding over kortere afstanden, zoals tussen de verschillende beken, zou naast watervogels ook kunnen plaatsvinden via de machines die gebruikt worden om de beken te schonen. Dat er verspreiding plaatsvindt, is goed nieuws voor de vitaliteit van de populaties en daarmee het behoud van Drijvende waterweegbree.
Wat betekenen deze resultaten voor het beheer?
Drijvende waterweegbree moet bij het maaien vooral worden ontzien in de periode mei tot en met augustus, omdat dan de zaden worden gevormd. Wanneer alleen de middenbaan van de beek wordt gemaaid kan de soort hier meestal ook goed zaad zetten.
Iedere populatie vereist maatwerk in beheer en dit blijkt in praktijk een fikse uitdaging. In 2017 en 2018 is geëxperimenteerd met beheer, maar het waterpeil in de beken wisselde ’s zomers sterk. Maaien met het flexibodemmes was dan ook lastig omdat er vaak nauwelijks water stroomde om het maaisel af te voeren. Daarom is het vooralsnog zoeken naar de juiste manier om gedurende het jaar maatwerkbeheer te kunnen leveren.
Blijf op de hoogte
Meer informatie over het onderzoek lees je in het tijdschrift PLANTEN (download artikel). Op de hoogte blijven van floristische nieuws? Word donateur van Stichting FLORON en ontvang twee keer per jaar het tijdschrift PLANTEN.
Tekst: Sascha van der Meer, Jeroen van Zuidam, Linda Schiphorst & Leonie Tijsma, FLORON en Mark Scheepens, Waterschap de Dommel
Foto's: Adrie van Heerden; FLORON