Oranjetipje: zwaluw van vlinderaars
De VlinderstichtingDe topvliegtijd van het oranjetipje was altijd eind april, maar onder invloed van klimaatverandering zien we sommige jaren dat hij twee tot drie weken eerder vliegt dan een jaar of dertig geleden. Ook de afgelopen weken zijn er al tientallen oranjetipjes gezien. Het gaat dan alleen om mannetjes. Dat komt doordat die wat eerder uit de pop komen dan vrouwtjes en dus nu al vliegen, maar ook doordat die mannetjes met hun feloranje vleugelpunt onmiskenbaar zijn. De vrouwtjes missen dat oranje en lijken daarmee sterk op een koolwitje. Oranjetipjes komen verspreid door Nederland voor, maar wel veel meer op de zandgronden dan op klei- en veengronden. Er is een voorkeur voor bos en struweel. Ze komen voor in graslanden, maar altijd met bomen en struiken in de buurt, want daar overwintert de pop. De rups kruipt eind juni naar de bosschages en verpopt daar. Pas acht tot negen maanden later, vanaf eind maart, komt de vlinder uit de pop.
De rupsen zijn vrij kieskeurig en eten alleen kruisbloemigen. Pinksterbloem en look-zonder-look zijn favoriet. Op deze soorten is er de grootste overleving van de rupsen. Maar ook allerlei andere kruisbloemigen worden gegeten. Zo worden in de tuin judaspenning en damastbloem gebruikt. In de duinen is de ruige scheefkelk een bekende waardplant en ook worden er wel eitjes gevonden op gewone raket, bosveldkers en gele waterkers. De rupsen eten van het zaad van deze planten. Het vrouwtje zoekt dan ook een plant uit die over een poosje pas zaad vormt, precies op het moment dat de jonge rups uit het ei kruipt. Dan moet er vers en mals zaad zijn zodat de kleine, jonge rupsen ervan kunnen eten. Dat zaad veroudert natuurlijk wel, maar de rupsen groeien ook en rupsen die al een paar maal verveld zijn, kunnen prima van het oudere en hardere zaad eten. De eerste oranjetipjes zijn gezien, maar u kunt nog weken genieten van deze zwaluw onder de vlinders!
Tekst en foto’s: Kars Veling, De Vlinderstichting