EHBO voor ongewervelde fauna bij natuurontwikkeling
Stichting BargerveenSucces
Het succes van natuurontwikkeling voor karakteristieke diersoorten wordt grotendeels door twee factoren bepaald: een goede ontwikkeling van het karakteristieke vegetatietype (habitatherstel) en de bereikbaarheid van het terrein vanuit bronpopulaties (herkolonisatie). Voor de vestiging van plantensoorten, en daarmee de ontwikkeling van soortenrijke vegetaties, wordt na het verwijderen van de meest voedselrijke bodemlaag maaisel opgebracht uit goed ontwikkelde gebieden. Onderzoek heeft aangetoond dat dit goed werkt, zoals voor heischrale vegetaties op het Noordenveld bij Dwingeloo. De vraag is of karakteristieke diersoorten van deze vegetatieontwikkeling kunnen profiteren. Uit onderzoek in Zuid-Limburg blijkt dat in de eerste jaren alleen mobiele (veelal vliegende) diersoorten het terrein herkoloniseren, ook als de afstand tot het brongebied gering is. Of de minder mobiele (lopende en kruipende) soorten het terrein kunnen koloniseren en hoe lang dit duurt, is nu nog onbekend.
Habitat of afstand?
Op het Drentse Noordenveld zijn in 2010/2011 proefvelden ingericht met en zonder opbreng van maaisel. Nu, na 5 jaar ontwikkeling, wordt door onderzoekers van Stichting Bargerveen de fauna onderzocht in de verschillende plots, de omliggende gespaarde vegetaties én het brongebied van het aangebrachte maaisel; de op enige kilometers afstand gelegen kleine startbaan op de Havelterberg. Hierdoor is het mogelijk om te onderzoeken hoe snel lokale bronpopulaties in staat zijn om de proefvelden te herkoloniseren. Door ook de fauna van het brongebied van het maaisel te bemonsteren kan bovendien een vergelijking gemaakt worden van de faunagemeenschappen van een bestaand heischraal grasland.
Zeldzame Heidesteekmier gespaard
Dat het voor fauna zinvol is om bij natuurontwikkeling percelen niet integraal af te graven, blijkt uit de vondst van de zeer zeldzame Heidesteekmier (Myrmica sulcinodis) tijdens de eerste bemonsteringsronde deze week. Op hoger gelegen percelen die niet zijn ontgrond werden nesten van deze zeer zeldzame en karakteristieke mierensoort gevonden in een verder weinig bijzondere grazige vegetatie op voormalige landbouwgrond.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium onder leiding van Onderzoeksbureau B-Ware en is gefinancierd vanuit het programma Ontwikkeling en Beheer van natuurkwaliteit (OBN) van het Ministerie van Economische Zaken.
Tekst: Marijn Nijssen, Stichting Bargerveen
Foto's: Kars Veling, De Vlinderstichting (leadfoto: wormkruidbij); Maaike Weijters, B-Ware; Marijn Nijssen, Stichting Bargerveen