Door uitsterven grote planteneters veranderde lanschap enorm
Bericht uitgegeven op [publicatiedatum]
Het uitsterven van grote planteneters zoals mammoeten blijkt ingrijpende prehistorische veranderingen in plantengroei en landschap te verklaren. Die kwamen dus niet alleen door klimaatverandering, zoals eerder gedacht. De gevolgen zien we vandaag de dag nog, zoals de toegenomen kans op natuurbranden en een verstoring van de voedingsstoffenkringloop. Een internationaal team onder leiding van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) publiceert dat deze week in PNAS.
Mammoeten, reuzenluiaards, buideldieren zo groot als neushoorns... De invloed van deze en vele andere plantenetende reuzen op hun omgeving blijkt bijzonder groot te zijn geweest. Een bijzondere combinatie van moderne en paleo-ecologen onderzocht het effect van het uitsterven van deze grote grazers in de prehistorie. Ook hedendaagse grazers – juist ook in combinaties, van groot tot klein – veranderen het landschap van bosrijk naar meer open. Gegevens vanuit beide tijden maken nu het beeld van zulke ‘ecosysteem-ingenieurs’ compleet.
Met nieuwe technieken konden de paleo-ecologen achterhalen dat struiken en bomen steeds talrijker werden na het uitsterven van de grote planteneters in het Late Pleistoceen, vanaf ongeveer 50.000 jaar geleden. Zo zijn er bepaalde ‘poepschimmels’ die alleen in de oude bodemlagen terug te vinden waren als er ook poep van deze dieren aanwezig was. Pas als er nog maar weinig poepschimmels (en dus grote grazers) waren te vinden, liepen de aantallen stuifmeelkorrels van de houtige gewassen op. Ook waren er grote veranderingen in de soorten planten. Maar hoe kwam dat?
Onderzoeksleider Liesbeth Bakker van het NIOO legt uit: “Grote planteneters zijn niet slechts lijdzame slachtoffers. Nee, ze veranderen hun omgeving echt actief. Dit heeft grote gevolgen voor andere soorten, en voor de structuur van het hele landschap.” Ook de verspreiding van hun poep en vooral de voedingsstoffen erin heeft fikse invloed op de bodemvruchtbaarheid.
Het meeste onderzoek richtte zich eerder op de oorzaken van het uitsterven, benadrukt het onderzoeksteam uit Europa, de Verenigde Staten en Australië. Klimaatverandering zou de vegetatieveranderingen veroorzaakt hebben, dacht men. Tot nu toe. “Als je ziet welke enorme invloed de grote grazers nu hebben op de natuur, kun je je inderdaad onmogelijk voorstellen dat na het uitsterven van hun prehistorische voorgangers de plantengroei hetzelfde bleef,” beschrijft Bakker. Daarom stellen de onderzoekers voor om de ‘openheid’ van het landschap voortaan te voorspellen op basis van de diversiteit van de grazersgemeenschap en de dichtheden van deze dieren. En dat kunnen ze nu ook terugrekenen naar het eind van het Pleistoceen.
Wat zien we nu nog terug in de huidige natuur? Een ‘onderbegraasd’ landschap, dus zonder grote planteneters, leidt tot meer en heftigere natuurbranden. Dat zag je ook na het prehistorische uitsterven: er is meer plantenmateriaal omdat het niet opgegeten wordt, en dus meer ‘brandstof’. Ook nu nemen de grote planteneters wereldwijd af in aantal. Natuurbeheerders kunnen daarop inspelen door grote grazers te herintroduceren, zoals de wisent, waardoor je meer halfopen landschappen kunt behouden. Ook kunnen grote grazers ingezet worden om voedingstoffen van voedselrijke naar voedselarmere gebieden te brengen. Door dit onderzoekswerk kunnen beide situaties nu beter voorspeld worden.
Tekst: Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW)
Illustratie: Roman Uchytel, Prehistoric Fauna