Driehoeksbaldakijnspin uitgekozen als Spin van het Jaar 2014
EIS Kenniscentrum InsectenBericht uitgegeven door EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden op [publicatiedatum]
Als ‘Spin van het Jaar 2014’ is de driehoeksbaldakijnspin gekozen. Ons land kent vele, vaak erg kleine, soorten baldakijnspinnen. In heel Europa wordt het onderzoek aan deze Spin van het Jaar extra gestimuleerd. EIS-Nederland verzamelt dit jaar zoveel mogelijk waarnemingen van deze spinnensoort in Nederland.
De driehoeksbaldakijnspin (Linyphia triangularis) wordt ook wel herfstspin en herfsthangmatspin genoemd. Het gaat om een zeer algemene soort uit de familie van de baldakijnspinnen (Linyphiidae). Dit is de grootste spinnenfamilie in ons land, waartoe ongeveer een derde van de uit Nederland bekende soorten behoort. Veel soorten uit deze familie zijn erg klein, maar een volwassen driehoeksbaldakijnspin behoort tot de grotere soorten en is daardoor gemakkelijk te vinden.
Baldakijnspinnen zijn webbouwende spinnen die ondersteboven onder hun baldakijnweb hangen; kaken en buikzijde naar boven, rugzijde omlaag. Boven het web zitten meestal spandraden waar insecten tegenaan vliegen, naar beneden vallen en op het web terecht komen, waar de spin ze door het web heen bijt en onder het web trekt. De driehoeksbaldakijnspin bouwt zijn web in struiken en op boomtakken op uiteenlopende terreinen. Op heideterreinen is hij algemeen op struikhei te vinden en ook op de vliegdennen en andere bomen en struiken. Hij komt ook in tuinen voor in hogere planten, op struiken en in heggen. De soort is door het gehele land te vinden op dit soort vegetaties, die de juiste structuur bieden voor het ophangen van zijn web.
Een volwassen driehoeksbaldakijnspinvrouw meet ongeveer zes millimeter, met de poten meegerekend ongeveer tien millimeter. Het is een beigekleurige spin met aan de rugzijde van het achterlijf een bruinige bladfiguur die door wit omzoomd is. De zijkant van het achterlijf is in het midden donker gekleurd, terwijl dat donkere veld aan drie zijden door wit is omzoomd, waardoor een min of meer driehoekige figuur wordt gevormd, vandaar de naam van deze soort. Andere bruikbare kenmerken zijn de witte boog rond een zwart veld boven de spintepels aan de achterlijfspunt. Van achteren gezien is de soort daaraan direct te herkennen. Een donkere gaffelvormige tekening met twee parallele, naar voren wijzende uitlopers midden op het kopborststuk vormt nog een extra hulpmiddel.
Mannetjes lijken op de vrouwtjes, maar zijn iets kleiner. Bij hen is de tekening op het kopborststuk en achterlijf in de jongere stadia nog wel te herkennen, maar als zij na de laatste vervelling volwassen zijn geworden is het achterlijf meer cilindervormig en van de rugtekening en witte banden is niet veel meer terug te vinden. Mannetjes zijn altijd te herkennen aan de bokshandschoenvormige palpen net voor de kop. Dit zijn de secundaire geslachtsorganen waarmee ze sperma overbrengen naar de vrouwtjes. Bovendien hebben volwassen mannetjes opvallend grote, uiteen wijkende kaken.
Volwassen mannetjes en wijfjes kan men onder hun webben zien hangen in de late zomer en herfst, van eind juli tot eind oktober, vrouwtjes soms nog later. Volwassen mannetjes zoeken de vrouwtjes op in hun web en verblijven daar enige tijd. Van de vrouwtjes worden hier twee afbeeldingen gegeven.
De bedoeling is dat in 2014 de verspreiding in ons land nauwkeuriger in kaart wordt gebracht. Bovendien willen we dit jaar ook extra kennis over de biologie van de soort verzamelen. Gevraagd wordt waarnemingen en bijzonderheden van deze soort door te geven aan Peter van Helsdingen, EIS-Nederland, Postbus 9517, 2300 RA Leiden (peter.vanhelsdingen@naturalis.nl). U kunt via die weg ook een digitaal invulformulier opvragen om waarnemingen over de biologie van de soort te kunnen doorgeven. Wij willen graag weten wanneer de soort in ons land volwassen wordt, tot wanneer de mannetjes nog worden gezien en de positie van het web in de vegetatie.
In 2015 zullen de resultaten worden gepubliceerd.
Tekst: Peter J. van Helsdingen, EIS
Foto's: Jinze Noordijk, EIS; Peter Koomen, Natuurmuseum Fryslân