Hommels en bijen op het dievenpad
Bericht uitgegeven door Ecologische werkgroep Meanderland [land] op [publicatiedatum]
Bloemen houden van insecten en omgekeerd. Voor hun bestuiving zijn de meeste planten namelijk afhankelijk van onder meer bijen en hommels. Deze brengen stuifmeel van de ene naar de andere bloem en krijgen van de plant nectar als beloning voor hun bestuiving. Dankzij deze bestuiving door insecten, kunnen planten zaad voortbrengen en zo hun overleving veilig stellen. Maar niet iedereen speelt het spel volgens de regels.
In Vlaanderen komen ongeveer 350 soorten wilde bijen voor, waaronder een 20-tal soorten hommels. Hommels zijn goede bestuivers die ook vliegen bij minder gunstige weersomstandigheden, terwijl honingbijen enkel vliegen bij temperaturen boven de 12°C. Hommels vliegen van zonsopgang tot zonsondergang. Hun hele levenscyclus is afhankelijk van het stuifmeel en nectar uit bloemen voor hun voedsel. Bloemenstuifmeel bevat veel eiwitten en nectar veel suikers. Nectar geeft dan ook aan bijen en hommels energie om te kunnen vliegen. Maar stuifmeel en nectar dienen ook als voedsel voor hun larven. Voor het transport ervan naar het nest, hebben de vrouwtjes aan de achterpoten speciale stuifmeelkorfjes (corbicula), die we ook terugvinden bij de honingbij.
Vele bloemen zoals de lip- en vlinderbloemigen hebben een lange kroonbuis, waardoor de nectar zich diep in de bloem bevindt. De insecten moeten dan ver naar binnen om bij de nectar te kunnen komen. Voor sommige hommelsoorten, zoals de Tuinhommel (Bombus hortorum) is dat geen probleem, die hebben een vrij lange tong met haartjes aan het uiteinde, zodat ze nectar uit die lange kronen kunnen opzuigen.
Er zijn echter ook hommelsoorten met middellange of korte tongen, zoals de Aardhommel (Bombus terrestris) en de Weidehommel (Bombus pratorum). Hun tong is ongeveer even lang als die van een honingbij. Om toch bij diepliggende nectar te geraken, gaan ze op roverstocht en breken in in de bloem. Ze bijten een gaatje in de zijkant van de lange kroonbuis en steken daardoor hun tong om zo toch van de nectar te kunnen drinken. Deze dieventruc is nadeling voor de bloem, want de zoete nectar wordt geroofd zonder dat er bestuiving heeft plaatsgevonden. "Diefstal na inbraak" noemde de bekende veldbioloog J.P. Thijsse (1865-1945) dit gedrag.
Onderzoekers van de Royal Society B. in Engeland toonden nu aan dat bijen en hommels het nectarroven van elkaar aanleren en als het ware 'leren stelen'. De 'leerling-dieven' gaan daarna ook zelf gaatjes bijten in de bloemkroon om de nectar te kunnen bemachtigen.Van deze inbraakgaatjes maken ook andere nectarzuigende insecten, zoals zweefvliegen, kevers en vlinders dankbaar gebruik om op een eenvoudige manier aan nectar te kunnen komen.
Nectarroof wordt in onze streken het meeste aangetroffen bij plantensoorten zoals Smeerwortel, Rode klaver, Grote ratelaar, Kamperfoelie, Hengel, Akelei, wikkes en Dopheide, maar treedt ook op bij bepaalde teelten zoals erwten en boontjes. Langtongige hommels zoals de bovenvermelde Tuinhommel zijn daarom net bijzonder belangrijk als bestuiver van deze teelten. Honingbijen en de meeste hommelsoorten zullen immers niet bijdragen aan de bestuiving aangezien zij de bloem vaak 'langs de zijdeur' bezoeken.
Tekst & foto's: Paul Wouters en Marianne Horemans, Ecologische werkgroep Meanderland