Minder vlinders door natte zomer
Bericht uitgegeven door Natuurpunt op [publicatiedatum]
Vorig weekend organiseerde Natuurpunt voor de vijfde keer een nationaal tuinvlindertelweekend waarmee de toestand van onze algemene dagvlinders wordt opgevolgd. De cijfers tonen dat 2011 ondanks een goede start, een slecht vlinderjaar is. De weersomstandigheden tijdens het weekend waren niet optimaal, waardoor het aantal tellers halveerde ten opzichte van de voorbije jaren.
Vrijdag waren zo’n 800 formulieren ingezonden. Een eerste analyse hiervan bevestigt de trend van zondagavond dat er deze zomer veel minder vlinders zijn dan de voorbije twee jaren. Zowel in Nederland als Vlaanderen telden deelnemers per tuin gemiddeld 9 vlinders van 4 soorten. Vorig jaar waren dat nog 19 exemplaren van 6 soorten per tuin.
Koolwitjes blijven, net als vorig jaar, de lijst aanvoeren, en werden in 84% van de Vlaamse tuinen gezien. Dat is iets minder dan vorig jaar en ook het aantal exemplaren per tuin ligt lager.
De atalanta staat op de tweede plaats en was in de helft van alle tuinen aanwezig. Maar de verwante dagpauwoog, vorig jaar op 3, kent een sterke terugval en eindigt nu slechts negende. Hij werd gezien in 1 tuin op 5, waar dat vorig jaar nog in 2 tuinen op 3 was.
Het oranje zandoogje staat op 3. Deze soort is de laatste jaren aan een opmars bezig en is nu in 36% van de tuinen aanwezig. In Oost- en West-Vlaanderen komt deze zelfs in meer dan de helft van de tuinen voor. Omdat er van deze soort vaak meerdere tegelijk worden gezien, is het ook de meest getelde vlindersoort. Ook in Wallonië is dat het geval. In Nederland is deze soort enkel in het zuiden van het land talrijk, waardoor ze nationaal slechts op de elfde plaats staat.
Opvallend is dat de kleine vos bij ons niet hoog in de ranking staat, terwijl deze zowel in Nederland als in Wallonië bovenaan staat, na jarenlange slechte cijfers. Ook in Vlaanderen leek de kleine vos aan een herstel bezig, en dit voorjaar lagen de aantallen opnieuw hoog. Maar deze zomer is ze enkel in de provincie Vlaams-Brabant talrijk aanwezig. Waarschijnlijk belemmerde de zeer natte zomer het herstel van deze soort.
Enkel de citroenvlinder en het bont zandoogje deden het iets beter dan vorig jaar. De citroenvlinder is wel bijna uitsluitend beperkt tot de provincies Antwerpen en Limburg.
Trekvlinders uit het zuiden, zoals de distelvlinder en de gamma-uil, zijn dit jaar nauwelijks aanwezig. De nachtvlinder gamma-uil werd vorig jaar in 2 op de 3 tuinen en in hoge aantallen gezien, maar wordt nu slechts in 1 op de 20 tuinen gemeld. Deze soorten blijken volledig afhankelijk van warme zuidenwinden. De kolibrievlinder, die ook bij lagere temperaturen kan vliegen, vertoonde een minder sterke achteruitgang en is in 1 tuin op 10 aanwezig.
Er waren deze zomer dus duidelijk minder vlinders dan de voorbije twee jaar. Het slechte weer tijdens het telweekend zorgt wel voor een lichte onderschatting van de werkelijke aantallen vlinders. Maar de lage cijfers zijn zeker niet alleen daar een gevolg van. Ze weerspiegelen ook wat uit andere cijfers blijkt, namelijk dat veel soorten vlinders dit jaar vroeger én in lagere aantallen vlogen. Dit heeft meerdere redenen. Door het warme voorjaar kwamen bij veel soorten de vlinders tot drie weken vroeger uit de pop. Hierdoor viel de piek van de vliegtijd dit jaar vroeger, waardoor deze al voorbij was tijdens het telweekend. Maar uit andere tellingen blijkt dat de aantallen van bijvoorbeeld dagpauwoog ook in juli stukken lager lagen dan vorig jaar. Waarschijnlijk leden de rupsen van de dagpauwoog dit voorjaar onder de verdroging van hun voedselplanten, en was de natte zomer zowel nefast voor de vlinders, als voor de rupsen die bij vochtig weer sneller worden aangetast door schimmels. Dit kan ook voor andere soorten zoals de kleine vos een verklaring vormen. Door de lagere aantallen zullen volgend voorjaar van veel soorten opnieuw weinig vlinders te zien zijn. Schommelingen zijn normaal in de natuur, maar onze vlinderpopulaties die het reeds moeilijk hebben in het natuurarme Vlaanderen, lijken door het toenemende aantal extreme weersomstandigheden, niet écht te kunnen herstellen.
Tekst: Wouter Vanreusel, Natuurpunt Studie
Foto's: Marc Herremans, Natuurpunt Studie