Russula’s: mooi maar ingewikkeld?

Nederlandse Mycologische Vereniging
27-SEP-2024 - Nietsvermoedend kwam ik thuis toen mij opviel dat er een doorzichtig plastic doosje stond onder de Dwergmispel voor het keukenraam. Tegenwoordig zijn doosjes die zomaar tegen een pand staan een punt van discussie. Ik pakte het op om te kijken wat erin kon zitten en maakte het open.

Een duidelijke geraniumgeur was het eerste wat mij opviel. Het bleek een Russulasoort te zijn met een lilarode tot blauwe hoedhuid. Op het begeleidende briefje in het doosje stond dat het een Russula was uit dezelfde populierenlaan waar enkele weken geleden nog tientallen Harde populierboleten (Leccinum duriusculum) werden gesignaleerd.

Geraniumrussula (Russula pelargonia)

Geraniumrussula

De Geraniumrussula (Russula pelargonia) vormt mycorrhiza’s, vooral met Populier (Populus), minder vaak met Wilg (Salix), en zelden met Eik (Quercus) en Beuk (Fagus). De soort groeit in lanen en parken op klei- en rijkere zandgrond en staat als 'kwetsbaar' op de Nederlandse Rode Lijst van 2008. Vruchtzetting vindt plaats in de zomer en herfst.

Uiterlijk

De hoed is 2 tot 5 (-8) centimeter breed en meestal onregelmatig van vorm met in het midden een enigszins ingedaald centrum, of met een min of meer golvende rand. Het oppervlak van de hoed is glad tot zwak geribbeld en mat tot zijdeachtig glanzend. Bij droogte raakt de hoed snel gespleten. De kleur is rosbruin, rozeviolet of lilarood, maar ook wel met oker- of groentinten. De rand is stomp en glad bij jonge exemplaren – bij oudere iets geribbeld. De hoedhuid is tot tweederde aftrekbaar met wit vlees dat bij doorsnijden na enige tijd zwak grauw verkleurt. De paddenstoel geurt naar Pelargonium (Geraniums) en smaakt redelijk scherp. De lamellen zijn bij jonge exemplaren wit, later crèmekleurig. Ze zijn smal aangehecht, slechts enkele met aders. De lamelsnede is glad. De steel is 15 tot 40 (-50) bij 4 tot 8 (-10) millimeter, cilindrisch en vol tot hol. Het oppervlak is zwak ruw, bij jonge exemplaren wit en fijn berijpt, en later toenemend zwak vergrauwend. Verkleurt met ijzer(II)sulfaat tot oranjeroze. De guajak-reactie is donkergroen.

Hoedhuidstructuur van de Geraniumrussula

Microscopie

De sporen zijn rondachtig tot breed ellipsvormig en meten 6,7 tot 9,3 bij 5,5 tot 7,8 micrometer (Q: 1,1 tot 1,2). De ornamentatie is tot 0,8 micrometer en bestaat grotendeels uit geïsoleerd staande, deels verlengde wratjes. Deze zijn voor een deel met elkaar verbonden en zonder doorlopende lijntjes. De basidia zijn knotsvormig, 30 tot 40 bij 9 tot 11 micrometer, met vier sterigmen. De cheilocystiden zijn spoelvormig en 50 tot 90 bij 5 tot 13 micrometer, met aan de top een aanhangsel zonder uitstulpingen. Pleurocystiden zijn in aantal aanwezig en 45 tot 95 bij 8 tot 11 micrometer. Alle cystiden zijn in het hymenium in aantal aanwezig. De hoedhuid heeft cilindrische tot priemvormige hyfen (schimmeldraden) van 2 tot 3,5 micrometer breed. De hyfenwanden zijn gelatineerd met daartussen cilindrische buikige tot knotsvormige pileocystiden van 4 tot 10 micrometer breed, soms met enkele septa

Sporen van de Geraniumrussula

Moeilijk op naam te brengen

Met Russula’s moet je zeer voorzichtig zijn als het gaat om het toekennen van een soortnaam. Sterker nog, we leven in een tijd dat een toenemend aantal mycologen denkt dat sommige soorten niet in het veld of met de microscoop zijn te determineren. Dat komt doordat je na een DNA-analyse soms te horen krijgt dat er meerdere soorten onder schuilgaan. Daardoor zijn Russula’s morfologisch vaak niet met zekerheid op naam te brengen. Een toenemend aantal paddenstoelenkenners is daarvan overtuigd. Hoe kleurrijk en opvallend Russula’s ook zijn, binnen de kenmerken van de soort kunnen ze behoorlijk variabel zijn. De enige oplossing is om bij twijfel het DNA te analyseren.

Tekst en foto’s: Martijn Oud, Nederlandse Mycologische Vereniging