Er is maar een handjevol dagvlinders dat als vlinder overwintert. Dagpauwoog en kleine vos doen dat in holle bomen, maar ook in bunkers, schuurtjes en wellicht ook bij u op zolder. De gehakkelde aurelia en de citroenvlinder zitten tussen groenblijvende struiken en bomen. Die citroenvlinder is een van de eerste vinders die we in het voorjaar te zien krijgen. De mannetjes zijn groot en fel gekleurd en daardoor erg opvallend. Bovendien vliegen ze ook veel, waardoor je ze bijna niet kunt missen. Ze kunnen dus al verschijnen in februari en vliegen dan tot juni. De nieuwe generatie komt in de loop van juni tevoorschijn en deze gaan dus ook weer de winter in. Daarmee is de citroenvlinder een van de langstlevende dagvlinders van ons land. Een groot deel van dat leven zitten ze echter stil. Ze gaan in de zomer al gauw in ‘zomerrust’. Ze komen dan af en toe tevoorschijn om wat nectar te drinken, maar zitten vooral stil. In het najaar zoeken de vlinders een beschutte overwinteringsplaats in dichte vegetaties, bijvoorbeeld in hulst, klimop of braam, of dicht bij de grond in een graspol. Ze gaan in winterslaap, waarmee ze goed tegen de kou kunnen. Warmte in de winter is niet gunstig omdat de vlinders dan actief worden en uit winterslaap komen, dit kost hen veel energie en ze slijten ervan.
De paring vindt in het voorjaar plaats. Na de paring moeten de eitjes nog rijpen. Dit is de reden dat het vrouwtje in het voorjaar veel nectar verzamelt. Zij is dan geregeld op vroegbloeiende bomen en struiken te vinden, zoals wilgen. In het voorjaar komen de mannetjes wel eerder uit hun winterrustplaats dan de vrouwtjes. Vrouwtjes paren slechts één keer, kort na de overwintering. Mannetjes patrouilleren over afstanden van soms wel enkele kilometers en achtervolgen alle witte vlinders om te controleren of het een soortgenote is. Wanneer een paringsbereid vrouwtje wordt gevonden, volgt de kenmerkende baltsvlucht: het mannetje achtervolgt het vrouwtje en beide vliegen hierna een stukje achteruit. Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op de onderkant van jonge blaadjes van vooral vuilboom (ook wel sporkehout genoemd) wat in Nederland de belangrijkste waardplant is. Zij vliegt daarbij veel en verspreidt de eitjes dus over een groot gebied.
Overdag verschuilen de jonge rupsen zich aan de onderzijde van het blad. ‘s Nachts eten ze kleine stukjes uit het midden van het blad, zodat een typisch vraatbeeld ontstaat. Als ze groter zijn, verplaatsen de rupsen zich naar de bovenzijde van het blad en zitten daar evenwijdig aan de hoofdnerf, dichtbij de bladsteel. Vanaf dan wordt van het hele blad gegeten. De rupsen vermijden beschadigde bladeren omdat daarin doorgaans meer gifstoffen aanwezig zijn. Sommige rupsen verpoppen op de waardplant, andere zoeken veelal een plekje aan de onderkant van een blad of tegen een stengel van een andere plant laag in de vegetatie. In juni verschijnen dan weer de nieuwe citroenvlinders.
Nu is het (even) koud en blijven ze mooi weggekropen in de plantengroei. Zodra er zonnige en zachte voorjaarsdagen komen zullen we, waarschijnlijk als eerste van alle vlinders, de citroenvlinders weer zien vliegen.
Tekst en foto’s: Kars Veling, De Vlinderstichting
Kaartje: NDFF