Ruigpootbuizerd: steeds schaarser, behalve in piekjaren
Sovon Vogelonderzoek NederlandRuigpootbuizerds broeden in de gehele subarctische zone van het noordelijk halfrond. In Europa overwinteren ze van Oost-Engeland tot ver in Rusland. Ze fluctueren nogal in broedaantal, afhankelijk van het voedselaanbod. Dat aanbod bestaat voornamelijk uit woelmuizen en lemmingen die normaliter in een cyclus van drie tot vijf jaar sterk in aantal en locatie verschillen. Zo schommelt de Zweedse broedpopulatie tussen de 1700 en 5200 paar en die van Finland tussen 100 en 3000 paar. De Noorse populatie kan in goede jaren 10.000 paar bereiken, waarbij de vogels ook in lagere, normaliter minder geschikte, delen broeden. De flinke schommelingen – zowel in tijd als in ruimte – maken het lastig een aantalstrend te bepalen. Hoewel de aantallen in Zweden en Finland in de periode 1980 tot 2012 zijn afgenomen, is de trend op Europese schaal volgens de Europese Rode Lijst 2021 over de laatste dertig jaar stabiel. Van de vogels die in Nederland worden gezien, wordt vanwege de zuidelijke trekrichting aangenomen dat dit vooral Noorse vogels betreffen. Uit de Vogeltrekatlas van het Vogeltrekstation blijkt dat er naast Noorse ruigpootbuizerds, ook individuen met een Zweedse en Noordwest-Finse herkomst worden waargenomen in Nederland. Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels ontdekte dat twee in Noord-Groningen gezenderde vogels de zomer bleken door te brengen in Noord-Finland en dat een andere daar geringde vogel zelfs naar het Kola schiereiland in Rusland vertrok.
Herkenning
Niet iedere biddende buizerd is een ruigpootbuizerd. Gewone (lichte) buizerds worden nog regelmatig verward met ruigpootbuizerds. Hoewel ruigpootbuizerds veel bidden, doen ‘gewone’ buizerds dat ook. Ruigpootbuizerds zijn wat forser en hebben langere vleugels. Daarom doen zij wat meer kiekendiefachtig aan. Qua uiterlijk zijn de donkere polsvlekken, de donkerbruine borstvlek (‘olievlek’) en de zwarte eindband aan de witte staart kenmerkend. Buizerds kunnen weliswaar ook een donkerdere (bruine) eindband hebben en een lichtere staart, maar die zijn nooit zo contrastrijk als bij de ruigpootbuizerd.
Verspreiding
De verspreiding van de ruigpootbuizerd is sinds de jaren tachtig flink veranderd. In de periode 1970 tot 1990 waren concentratiegebieden voor de ruigpootbuizerd het Waddengebied inclusief de Dollard, Lauwersmeer, Flevoland en het noordelijke Deltagebied. Kleinere concentraties kwamen voor langs de Hollandse kust, in de Biesbosch en in de Gelderse Poort (figuur 1a). In de meest recente tien jaar zien we dat de ruigpootbuizerd in de zuidelijkere gebieden en ook Flevoland niet meer of hooguit zelden wordt gezien. Tegenwoordig wordt het voorkomen grotendeels beperkt tot de kust en dan vooral het Waddengebied, en in Groningen, Drenthe en Friesland. Ze bevinden zich daar zowel in grootschalige wetlands en open landschap als verspreid over voedselrijke (bijvoorbeeld muizenrijke) plekken in het agrarisch cultuurland zoals wintervoedselveldjes en akkers met braakstroken (figuur 1b). Opvallend is dat in de recente periode het aandeel overvliegende vogels veel groter is dan daarvoor, wat vooral een toename van trektellingen illustreert.
Doortrek
Vanaf begin september worden de eerste ruigpootbuizerds gezien. Dat zijn veelal ter plaatse verblijvende vogels; slechts 35 procent van de vogels wordt dan als overvliegend doorgegeven. Tot begin oktober neemt het aantal waargenomen vogels licht toe, het aandeel overvliegers blijft min of meer gelijk. Maar daarna stijgen de aantallen zeer snel, waarvan een meerderheid van 68 procent overvliegt. De piek wordt half oktober bereikt en in november zakt het totaal aantal weer en is het gros overwinterende individuen. In januari (vooral in eerste vijf dagen) piekt het aantal overwinteraars, wat mogelijk een waarnemerseffect is omdat veel mensen dan hun jaarlijsten starten. De trek naar het broedgebied gebeurt minder opvallend dan de najaarstrek en vindt plaats van maart tot en met mei. Het aandeel overtrekkende vogels is in de voorjaarsmaanden met dertig tot vijftig procent weliswaar flink hoger dan de tien tot vijftien procent in de winter, maar lager dan in het najaar (figuur 2).
Overwinteren
In Nederland blijven de aantallen tussen november en februari gewoonlijk op een constant, maar laag niveau. Bij de landelijke watervogeltellingen, waar de ruigpootbuizerd vanaf eind jaren negentig in wordt meegenomen, gaat het in de wintermaanden meestal om enkele tientallen, met een enkele uitschieter tot boven de honderd in piekjaren, zoals in de winterseizoenen van 2010/11 en 2011/12 (verder in dit bericht meer hierover). Influxen van dit formaat waren tot in de jaren tachtig heel normaal, maar zijn sindsdien zeldzamer geworden. Slechte broedprestaties in de noordelijke broedgebieden door het uitblijven van knaagdierenexplosies aldaar, zijn hiervan een belangrijke oorzaak. De afname wordt duidelijk met het Punt Transect Telling (PTT) project, waarin systematisch wintertellingen met een goede steekproef van verschillende habitats worden uitgevoerd. Daaruit is een trend op te maken die een matige afname laat zien op zowel de lange (1980 tot 2020) als korte termijn (2009 tot 2020).
Piekjaren
De winters van 2010/11 en 2011/12 waren de laatste duidelijke piekwinters met gemiddeld veel meer ruigpootbuizerds. Alleen al Terschelling telde tijdens de influx van maximaal dertien exemplaren meer ruigpootbuizerds dan het hele Waddengebied in 2014/15. Toch verschilden beide piekwinters in verspreiding en voorkomen van elkaar. In het najaar van 2010 werden op de trektelposten weliswaar meer ruigpootbuizerds gezien dan in de jaren ervoor, maar het was zeker geen topjaar. Voor Falsterbo, Zweden, was najaar 2010 wél een piekperiode met het, op 2011 na, hoogste aantal sinds 1975. Pas in december 2010, samenvallend met koud winterweer, sneeuw en noordoostenwind, kwam er beweging op gang en kwamen de ruigpootbuizerds richting ons land. Op Trektellen.nl is te zien dat tot het derde kwartaal van december, de uurgemiddelden op trektelposten toenamen tot 0,10. Daarbij moet opgemerkt worden dat in die periode veel minder telposten zijn bemand dan in het najaar. Bij de PTT-tellingen in de tweede helft van december 2010 en ook de midwintertelling in januari 2011 met 88 exemplaren werden veel meer ruigpootbuizerds gezien dan in de jaren ervoor. De aantallen namen eind februari overigens weer af tot normale waarden. In het najaar van 2011 werden zowel in Falsterbo - met een piek in het tweede kwartaal van oktober - als Nederland een week later de hoogste aantallen ooit genoteerd. Op vele trektelposten sneuvelden dagrecords (zoals de Marlijn, Schiermonnikoog: 49 exemplaren; De Vulkaan, Den Haag: 25 exemplaren; Paal 9, Texel: 23 exemplaren, alle op 15 oktober). Op Trektellen.nl is te zien dat anders dan in 2010 veel vogels gelijk doorvlogen en de aantallen daarna afnamen. Desondanks lagen de winteraantallen tussen november en februari met zestig tot tachtig vogels wel op een bovengemiddeld niveau.
Tekst: Menno Hornman, Arjan Boele & Erik van Winden, Sovon
Foto's: Harvey van Diek (leadfoto: ruigpootbuizerd); Rene van Rossum
Figuren: Sovon
Materiaal en bronnen: om het voorkomen te beschrijven en de figuren te maken zijn de databases gecombineerd van het Bijzondere Soorten Project niet-broedvogels, Waarneming.nl, het Meetnet Watervogels, Trektellen.nl, LiveAtlas Atlas van de Nederlandse Vogels 1987 Vogelatlas (2013-2015) en NDFF.