Waterkwaliteit bepalend voor aanwezigheid libellen in vennen en plassen
De VlinderstichtingVoor het onderzoek, uitgevoerd als stage bij De Vlinderstichting, is in de zomer van 2021 de waterkwaliteit gemeten op vijftig locaties, verdeeld over heel Nederland. Deze metingen vonden voornamelijk plaats in vennen en hoogveenwateren. De locaties lagen langs bestaande libellenroutes waarop vrijwilligers van De Vlinderstichting ieder jaar libellen tellen. Voor het meten van de waterkwaliteit werd de Supermeetkit van Natuur en Milieu gebruikt. Deze Supermeetkits maakten deel uit van hun citizen science-project, genaamd ‘Vang de watermonsters’. Het bleek dat 54 procent van de vijftig in dit onderzoek gemeten locaties een matige waterkwaliteit heeft. Veertig procent van de wateren heeft een goede score en zes procent scoort slecht. Voor deze beoordeling is met name gekeken naar de helderheid en aanwezigheid van verschillende types waterplanten, zoals onderwater- of drijfbladplanten. De combinatie van beide leidt tot de zogenoemde ecosysteemtoestand die het zwaarst weegt bij het bepalen van de waterkwaliteit. De score op voedingsstoffen (nitraat en fosfaat) en/of aanwezigheid van waterdieren kan het eindoordeel van de waterkwaliteit naar boven of naar beneden bijstellen.
In dit onderzoek is dus ook gekeken naar de nitraat- en fosfaatwaarden van het water in de plassen en vennen. Deze waarden zijn vergeleken met de libellentellingen van De Vlinderstichting. Hieruit blijkt dat er minder libellen aanwezig zijn bij wateren met hogere concentraties nitraat en fosfaat. Ook kwamen er bij deze vennen minder libellensoorten voor. De vennen en hoogveenwateren zijn van nature relatief voedselarm. De soorten die er voorkomen, zijn aangepast aan de voedselarme omstandigheden. Wanneer de nutriëntenbalans wordt verstoord door bijvoorbeeld neerslag met te veel stikstof uit de lucht, of aanvoer van fosfaatrijk water uit de omgeving, komen de libellen in hoogveenwateren en vennen in de problemen. Het gevolg is dat de ze zich minder goed kunnen voortplanten en uiteindelijk zelfs van de locatie kunnen verdwijnen. Daarnaast bleek dat ook een deel van de vennen last had van verzuring. Er was een positief verband tussen de hoeveelheid onderwaterplanten en libellen. Het hoogste aantal libellen komt voor bij een bedekking van veel (70-100 procent) onderwaterplanten. Voor drijvende waterplanten en oeverplanten blijkt 15-35 procent bedekking optimaal te zijn.
Tekst: Ellen Snoeijink, Aeres Hogeschool Almere
Foto’s: Ellen Snoeijink; Kars Veling; Christophe Brochard