Wat wil de grashommel?
EIS Kenniscentrum InsectenBedreigde hommels
Hommels zijn een sterk bedreigde groep binnen de bijen. Twee derde van de Nederlandse soorten staat op de Rode Lijst. Door hun sociale levenswijze en lichaamsgrootte gebruiken hommels het landschap op een andere manier dan andere wilde bijen. Een hommelkolonie heeft van het vroege voorjaar tot het einde van de zomer voedsel nodig om het volk te onderhouden. Hommels zijn daarom erg gevoelig voor onderbrekingen in het voedselaanbod, zoals wanneer een heel landschap in één keer gemaaid wordt en er geen bloemen meer over zijn.
Niet alle hommels zijn even sterk bedreigd. Sommige hommelsoorten zijn nog in bijna heel Nederland te zien, andere soorten zijn heel zeldzaam geworden. De grashommel (Bombus ruderarius) is één van de meest zeldzame en bedreigde Nederlandse hommels. Deze hommel kwam ooit verspreid over het hele land voor, maar wordt nu alleen nog op sommige plekken in Zeeland en Friesland in relatief grote aantallen gezien. Tot nu toe was er internationaal nauwelijks iets bekend over de voedsel- en habitatvoorkeuren van de grashommel. Daarom werd dit jaar een stageproject uitgevoerd om te onderzoeken wat de grashommel nodig heeft. Dit project viel onder HommelHulp Nederland en is mogelijk gemaakt door Stichting Dioraphte, Zabawas en het Prins Bernhard Cultuurfonds.
Onderzoek
De focus van het onderzoek lag op het leefgebied van de grashommel in westelijk Noord-Brabant, waar ze nog maar op enkele plekken gezien wordt. Door te kijken in welke gebieden nog grashommelpopulaties (over)leven is de habitatvoorkeur onderzocht. Op basis van stuifmeelonderzoek werden daarnaast de voedselvoorkeuren vastgesteld.
Door de voorkeuren van de grashommel inzichtelijk te maken, bieden we terreinbeheerders handvatten om het landschap beter geschikt te maken voor deze hommelsoort. Een tweede doel van het onderzoek was om de huidige verspreiding van de grashommel in westelijk Noord-Brabant in kaart te brengen, zodat de resterende populaties beschermd en gevolgd kunnen worden.
Vijf verschillende gebieden werden geïnventariseerd: drie plekken waar de grashommel recent nog gezien werd en twee plekken die potentieel geschikt leken voor de soort. Om de stuifmeelvoorkeuren te onderzoeken, werden werksters gevangen om stuifmeel van de achterpoot te verzamelen. Dit gebeurde zowel in het onderzoeksgebied in Noord-Brabant als op enkele plekken in Zeeland en Friesland, waar nog grote populaties aanwezig zijn.
Voorkeursplanten
In vier van de vijf onderzochte gebieden in Noord-Brabant werd een grashommelkoningin waargenomen. Tijdens vervolgbezoeken werden in maar één van de vijf gebieden werksters gevonden. De koninginnen in de overige gebieden zijn er dus waarschijnlijk niet in geslaagd om op die plekken een kolonie op te bouwen.
De koninginnen die in het voorjaar gezien werden bezochten vooral witte dovenetel en daarnaast gewone smeerwortel en paardenbloem. Mogelijk werd op deze planten alleen nectar gedronken, als energie voor de volwassen hommel. Door te bekijken van welke planten de werksters stuifmeel verzamelen, komen we meer te weten over het voedsel dat wordt gebruikt voor de larven. De meeste bijen hebben bij het verzamelen van stuifmeel een sterkere voorkeur voor specifieke planten dan bij het drinken van nectar. De larve heeft vaak een bepaalde verhouding van voedingsstoffen nodig, die alleen bij de voorkeursplantensoorten te vinden is.
Uit de analyse van het verzamelde stuifmeel bleek dat de grashommelwerksters vooral bloemen bezocht hadden van gewone smeerwortel, rode klaver en witte klaver. Daarnaast was er vrij veel stuifmeel aanwezig van eenstijlige meidoorn en gewone rolklaver. De resultaten varieerden per werkster en per terrein. Er moet opgemerkt worden dat het aantal stuifmeelmonsters beperkt was. Deze resultaten geven een eerste inzicht in de voedselvoorkeuren en het bloembezoek van de grashommel.
Leefgebied
De grashommel heeft volgens de literatuur een voorkeur voor open, bloemrijke terreinen. Tijdens het onderzoek werden de meeste grashommels waargenomen in de bermen van uitgestrekte natuur- en landbouwgebieden. Dit was het geval in alle gebieden waar werksters werden gezien: Het Laag in Noord-Brabant en de diverse locaties in Friesland en Zeeland. De bermen waren vaak het bloemrijkste deel van de omgeving en ook de plekken waar de meeste smeerwortel en witte dovenetel bloeide, twee van de voorkeursplanten van de grashommel.
Voor de overleving van de nesten is het belangrijk dat er jaarrond plekken met hogere begroeiing aanwezig zijn. In een deel van de onderzochte terreinen was zulke ruigere vegetatie niet beschikbaar, doordat het gebied gedurende de zomer gemaaid of intensief begraasd werd. Ditzelfde intensieve maai- of begrazingsbeheer zorgde er daarnaast voor dat het bloemaanbod, en dus de beschikbaarheid van voedsel, onderbroken werd.
Aanbevelingen
Op basis van dit onderzoek kunnen wat aanbevelingen gegeven worden om de grashommel beter te beschermen. In de onderzochte gebieden lijkt het beheer op veel plekken nog niet optimaal. Door minder vaak, of gefaseerd, te maaien of minder intensief te begrazen zou het voedselaanbod niet meer onderbroken worden en blijven de nesten beschermd. Vooral het maaien van de bermen, waar plaatselijk veel grashommels aanwezig waren, is schadelijk en moet voorkomen worden. Dit is nog sterker het geval als er in de omgeving ook weinig aantrekkelijke vegetatie beschikbaar is om naar uit te wijken, zoals in intensief agrarisch gebied.
Daarnaast zou het voorkomen van de voorkeursplanten van de grashommel gestimuleerd kunnen worden. De belangrijkste voorkeursplanten (gewone smeerwortel, rode klaver en witte klaver) zijn weinig kritisch en kunnen waarschijnlijk al voldoende gestimuleerd worden door bermen en graslanden minder vaak te maaien.
Hommels beschermen
Van veel hommels is nog steeds slecht bekend wat ze nodig hebben en hoe we ze het beste kunnen beschermen. We moeten de bedreigde Nederlandse hommels blijven onderzoeken en volgen. Iedereen kan hierbij helpen door het tellen van een route binnen het Meetnet Hommels.
Tekst: Julia Satter, HAS Hogeschool & Linde Slikboer, EIS Kenniscentrum Insecten
Foto’s: Menno Reemer (leadfoto: grashommel); Julia Satter