Bescherming biodiversiteit is meer dan bescherming van soorten
Saxifraga FoundationDe bescherming van de biodiversiteit kan pas werkelijk van de grond komen als we weten wat biodiversiteit is en als we weten door welke oorzaken de biodiversiteit vooruit of achteruit gaat. Om daar zicht op te krijgen, wordt er in Nederland volop gemonitord en geteld. Dat gebeurt voornamelijk met vogels, hogere planten, reptielen, amfibieën, zoogdieren, vlinders en libellen. Van deze groepen kunnen we grafieken maken over voor- en achteruitgang. Uit die grafieken blijkt ook dat bijvoorbeeld vlinders in de duinen een heel andere ontwikkeling doormaken dan op de hogere zandgronden. Dat betekent dat de processen die tot voor- of achteruitgang leiden niet altijd goed bekend zijn of dat er in het ene gebied andere processen een rol spelen dan in het andere gebied. Van de overige ongewervelden, die de bulk van de Nederlandse soorten uitmaken, weten we overigens nog niet veel.
Als het over biodiversiteit gaat, gaat het vaak over het aantal soorten in een bepaald gebied of ecosysteem. In het Verdrag inzake de Biologische Diversiteit, dat in 1992 ook door Nederland is ondertekend en waarmee Nederland zich verplicht de biodiversiteit te beschermen, wordt uiteengezet dat de biodiversiteit bestaat uit soorten, ecosystemen en biologische variatie binnen soorten. In veel publicaties, waarin geclaimd wordt dat daarin ‘de Nederlandse biodiversiteit’ wordt behandeld, gaat het in feite over soorten. Dat is een ernstige tekortkoming.
Zo blijkt uit meerdere onderzoeken dat insecten in Nederland achteruit gaan. Een logisch gevolg zou zijn dat ook insectenetende vogels achteruit zouden gaan. De laatste decennia namen echter bijvoorbeeld Grauwe klauwier, Nachtzwaluw, Groene specht, Middelste bonte specht, Blauwborst, Wespendief, Kleine bonte specht, Roodborsttapuit, Boomkruiper, Grote bonte specht, Sprinkhaanzanger, Rietzanger, Grasmus en Zwartkop flink toe. Dat zijn allemaal insecteneters. Hoe valt dat te verklaren? En hoe zit het dan met allerlei andere dieren en planten waar we eigenlijk weinig vanaf weten?
De conclusie is dat we zelfs bij heel goed onderzochte groepen nog voor vele vragen zonder duidelijk antwoord staan. De werkelijke verbanden en samenhangen worden pas duidelijk als we veel meer aandacht aan ecosystemen zouden besteden. Het is niet voor niets dat dat in het Biodiversiteitsverdrag als één van de drie pijlers van biodiversiteit wordt genoemd. Er wordt in Nederland wel onderzoek naar ecosystemen gedaan, zoals bij Stichting Bargerveen en Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit, maar er is geen sprake van dat er systematisch monitoring van ecosystemen plaatsvindt. Als we de biodiversiteit adequaat willen beschermen, zullen we ecosystemen volop moeten monitoren, wat overigens volgens het verdrag verplicht is. Van ieder te onderscheiden ecosysteem zouden de voedselverbindingen en de abiotische factoren die op het ecosysteem inwerken moeten worden beschreven en worden gemonitord. Het is niet eenvoudig om dat goed op te zetten, maar dan geldt dat er des te meer reden is om het te doen.
In het boek ‘Bescherming van Biodiversiteit, een weerbarstige uitdaging’ worden dit soort vragen en nog vele andere uitgebreid aan de orde gesteld.
Tekst en foto: Jan van der Straaten, Saxifraga