Natuur is wisselwerking
ARK Rewilding NederlandDrie oerkrachten
Planten hebben het klaargespeeld om met zonne-energie koolstof uit de lucht te halen, om daar dan met water en mineralen uit de grond suikers en eiwitten van te maken. Planten werden gegeten door planteneters. En binnen die groep planteneters ontwikkelden zich dieren die zich specialiseerden in het eten van andere vegetariërs. Dat werden de vleeseters.
Deze drie oerkrachten hebben elkaar tijdens hun miljoenen jaren durende ontwikkeling voortdurend bezig gehouden. Op het land probeerden planten zich te verdedigen tegen planteneters met stekels, gif en andere anti-vraatstoffen. Planteneters, met name de grote grazers, probeerden op hun beurt roofdieren te overleven door hoorns en geweien te ontwikkelen of door te vluchten.
Halfopen landschap
Dat planteneters niet alles opaten, kwam onder andere door de roofdieren. Bij hun holen en op andere gevaarlijke plekken durfden de grazers niet te komen, dus daar konden struiken en bomen groeien. Ook waren grazers immer alert op aanvallen. En als je opkijkt, kun je niet eten. In opengetrapte plekken kiemden stekelstruiken. Achter hun doorns konden bomen groeien tot verspreid staande bosjes. In dit halfopen landschap had elke plant en dier zijn eigen plek, zoals de korenbloem in een zwijnenwroetplek, een grauwe klauwier in een stekelstruik en een ooievaar in een oude boom.
Toen zo’n vijftien miljoen jaar geleden het eiland Afrika vanuit het zuiden tegenaan Eurazië botste, was Afrika grotendeels bebost en was Eurazië grotendeels een halfopen landschap. Antilopen liepen van Eurazië Afrika binnen en door hun graasgedrag bevorderden ze grassen, kruiden en stekelstruiken ten koste van meer gesloten bos. Zo ontwikkelde zich een open savanne-landschap dat zo’n zes miljoen jaar geleden al een groot deel van Afrika bedekte.
In dat open savanne-landschap ontwikkelden onze voorouders zich ondertussen tot in sociale groepen samenwerkende jagers en verzamelaars, waarbij ze zo’n drie miljoen jaar geleden steeds meer rechtop gingen staan (heel handig: je hebt meer overzicht en je handen vrij om met van alles te gooien).
Onze eerste invloed op het landschap
Nu konden de voorouders plannen maken om prooien in te sluiten: tegen een bosrand bijvoorbeeld, waar hun groepsleden ze opwachtten. Daardoor werden ze succesvoller, maar waren nog niet dominant. Daar zorgden panter, leeuw, buffel, neushoorn en olifant wel voor, oftewel de big five. Die heten niet zo omdat ze zo mooi zijn, maar omdat ze dodelijk zijn. Het feit dat ze met de ontwikkeling van onze voorouders konden meegroeien, is een waarschijnlijke verklaring waarom er in Afrika nog wel steeds megafauna rondloopt.
Toen wij als Homo sapiens in de IJstijd vijfendertigduizend jaar geleden Europa en de rest van de wereld gingen verkennen, had je hier de Mammoetsteppe met een onvoorstelbare hoeveelheid en verscheidenheid aan grazers. Wij hebben die grazers met onze sluwe jachttechnieken weten te decimeren. Van de naar schatting ooit dertig tot zestig miljoen Noord-Amerikaanse bizons waren er bijvoorbeeld rond 1900 nog maar 600 over. Dit had tot gevolg dat het bos kon oprukken. In de ontwikkeling van grote, gesloten bossen over de hele wereld had de mens waarschijnlijk een belangrijk aandeel.
Ontwikkeling van landbouw
Wij verzamelden ook voedzame graanzaadjes. Op een bepaald moment kwamen we erachter dat je een deel van die zaadjes ook kon planten. Dat scheelde een hoop zoekwerk. Daarom maakten we een paar duizend jaar geleden akkertjes ten koste van dat bos. Nog gevarieerder werd het landschap toen we zelf extensief landbouwhuisdieren lieten grazen in de omgeving van onze nederzettingen. De roofdieren werden bejaagd om ze van ons huisvee weg te houden. Als extra bescherming plantten we dichte hagen van stekelstruiken.
Die situatie leek in zekere zin op het landschap dat vóór de tussenkomst van de mens nog door de grote wilde grazers halfopen werd gehouden. Allerlei planten en dieren uit de restanten van dat oude landschap wisten deze lookalike landschappen te koloniseren: de korenbloem ging van zwijnenwroetplek naar een akker, de grauwe klauwier van stekelstruik naar een meidoornhaag en de ooievaar van oude boom naar een dak.
Intensivering
Intussen werden we steeds beter in het weghouden van planten en dieren die we niet wilden ten gunste van die paar soorten die we wèl wilden. Het ging zelfs zó goed dat halverwege de vorige eeuw in die opruimwoede ook de korenbloem, grauwe klauwier en de ooievaar verdwenen. Om ze weer terug te krijgen was de logische gedachtegang: we herstellen de situatie van vijftig jaar geleden, want toen kwamen ze nog voor. Zo maakten we akkeronkruid-reservaten voor de korenbloem, herstelden we meidoornhagen voor de grauwe klauwier en richtten we kunstnesten op voor de ooievaar, omdat we ons dat zo herinnerden.
Procesnatuur
Het kan ook anders. We kunnen bijvoorbeeld weer op zoek gaan naar de natuurlijke bronnen, naar de systemen achter de aanwezigheid van deze soorten. Weliswaar lijkt bijvoorbeeld maaien enigszins op grazen: ook dan wordt de bovenkant van een plant gescheiden van de onderkant, maar daar houdt ook elke gelijkenis mee op. Iedere plant werkt met de eigenschappen van grazers: zo heeft de één bijvoorbeeld stekels ontwikkeld voor hun gevoelige snuiten, maar een ander ook zaden met haakjes voor in hun vacht, zodat de planten zich kunnen verspreiden en nieuwe kansen zoeken. Roofdieren zorgen ervoor dat grazers niet altijd op de meest vruchtbare gronden foerageren maar zich gaan verspreiden over een gebied, wat gevolgen heeft voor de vegetatie.
In de kleiige uiterwaarden van de Donau in Kroatië groeien planten, die wij alleen nog maar kennen van ouderwetse extensieve akkers, in zwijnenwroetplekken. Uitbundig bloeien daar de gele ganzenbloemen, klaprozen en korenbloemen. In de Millingerwaard en de Ooijpolder bij Nijmegen heeft Staatsbosbeheer, in nauwe samenwerking met het Wereld Natuur Fonds en ARK Natuurontwikkeling, maisakkers teruggegeven aan de natuur. Stekelstruiken grepen meteen hun kans in de open grond en inmiddels broeden daar op verschillende plekken weer grauwe klauwieren. Ooievaars broeden tegenwoordig gelukkig weer massaal op de kunstnesten die wij voor ze hebben opgericht. Geleidelijk aan, mede door het ouder worden van bomen in Nederland, betrekken ze weer hun natuurlijke broedplek, zoals in oude populieren aan de IJssel bij Voorst en onlangs ook in de Ooijpolder, of de laatste jaren in een eik in het centrum van Dwingeloo.
Natuur is wisselwerking
In de wisselwerking tussen plant, grazer en roofdier ligt de drijvende kracht achter biodiversiteit: doordat elk wezen telkens een nieuw antwoord moet vinden op een veranderende situatie ontstaat een rijkdom in strategieën, wat zich uit in soortenverscheidenheid. Maar ook een soort is geen eindstation: ze zijn telkens bezig te veranderen om nóg beter aangepast te zijn aan een veranderende omgeving. Kortom: veelvormigheid uit noodzaak. Als die noodzaak wegvalt, bijvoorbeeld door de eenvormigheid van maaibeheer met een mes en één vast maaimoment dat zich van al die strategieën niks aantrekt en geen wisselwerking met die planten aangaat, verdwijnt een belangrijke prikkel tot verscheidenheid.
Natuurlijke processen hebben ervoor gezorgd dat in elke plant of dier die strategieën nog steeds besloten liggen. Tijd om die processen weer wakker te kussen en die strategieën op elkaar in te laten werken, de evolutie weer zijn werk te laten doen en je languit in het gras erover te verbazen.
Download hier de gratis tekening 'Verleden, heden en toekomst van de Europese natuur'.
ARK Natuurontwikkeling realiseert robuuste natuurgebieden waar de natuur zoveel mogelijk haar gang mag gaan. Dat levert een grote rijkdom aan landschappen, planten en dieren op. ARK ziet natuurontwikkeling in de context van maatschappelijke belangen als recreatie, delfstoffenwinning en klimaatadaptatie, en streeft naar vrij toegankelijke natuur.
Tekst en tekeningen: Jeroen Helmer, ARK Natuurontwikkeling