Hoe de winter door bos en ruigte (g)raast
ARK Rewilding NederlandOok onder zware winteromstandigheden zijn bovengenoemde rassen zelfredzaam, bestand tegen kou en nattigheid en terend op gewassen met mindere voedingswaarde. Ze bezitten veel overlevingskwaliteiten van hun uitgestorven voorouders, respectievelijk wild paard (tarpan) en oerrund, en in die zin functioneren ze als de grazers die officieel wél als wild te boek staan: ree, edelhert en wisent. Behalve fysiek sterk, zijn grazers in de natuur ook flexibel. Ze passen vacht, gedrag en spijsvertering aan, al naar gelang de omstandigheden van het seizoen.
Jaarrond begrazing
Natuurlijke begrazing gaat over uitgestrekte landschappen waar grote en kleine planteneters zich doorheen bewegen, jaar in jaar uit, op zoek naar voedsel, drinkwater, beschutting, rust en soortgenoten. In dit artikel beperken we ons tot de grote grazers, en in het bijzonder paarden, runderen en wisenten. Deze dieren zijn door natuurorganisaties, waaronder ARK Natuurontwikkeling, op veel plekken in de Nederlandse natuur geïntroduceerd. Ze leven in kuddes die rondtrekken. Hun menu bestaat uit een mix van onder andere gras, kruiden, vruchten, noten en wortels, maar ook houtige gewassen in de vorm van twijgen, gebladerte, levend hout en bast. De menukaart varieert per soort en verandert met de seizoenen, afhankelijk van het aanbod. In het zomerhalfjaar is het aanbod het grootst en kunnen de grazers kieskeurig zijn. Er is overdaad en de grazers bouwen vetreserves op. In de winter slinkt de voedselvoorraad, omdat gras bij lage temperaturen nauwelijks aangroeit, en de bomen in de herfst hun bladeren hebben verloren. Ze ruimen dan de planten op - favoriet of niet - die zijn overgebleven van de zomer.
Taurossen in de winter (Bron: Dwaalfilm.eu)
Winterkost
Het wintermaal van de grote grazers bestaat uit korte, groene grassprietjes, twijgen en vooral ruigtes van verdorde graspollen en kruiden Tot de ruigtes behoren onder andere brandnetel, akkerdistel, kruldistel, speerdistel en witbol. Deze planten werden in de zomer niet of nauwelijks aangeroerd. Wél waren ze een bron van voedsel, stuifmeel en nectar (en verstopplek) voor rupsen, vlinders, bijen en andere insecten.
In de winterruigtes zitten doorgaans voldoende voedingsstoffen. En de grote grazers kunnen in ieder geval hun maag en darmstelsel ermee aan de gang houden. Maar helemaal aan het eind van de winter vormen de vetreserves die de grazers in de zomer hebben opgebouwd een onmisbare energiebron. Tegelijk ontstaat in deze periode ook behoefte aan een aanvullende bron van mineralen. De grazers kijken hiervoor naar bomen en struiken. In februari en maart begint bij oplopende temperaturen de sapstroom op gang te komen. De grazers weten dit edele vocht te vinden door aan stammen en takken te knagen. In de bosbouw wordt dan gesproken over wildschade. In de natuur is dit gewoon een vorm van dynamiek.
Zodra de winter ten einde is en het nieuwe groeiseizoen begint, nemen de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel weer snel toe. De grote grazers vormen hiermee opnieuw vetweefsel, onder de huid en in de spieren, voor de volgende winter. Het is een cyclisch proces dat we kennen van alle wilde dieren in de natuur. De ene winter verliezen ze meer, de andere minder gewicht, afhankelijk van de strengheid en duur van de winter, de grazersdichtheid per hectare, en de hoeveelheid voedsel die de voorafgaande zomer heeft voortgebracht.
Speurtocht naar voedsel
In de winter moeten de grote grazers in de natuur veel meer moeite doen om het beschikbare voedsel te vinden. Vaak is het nodig om grotere afstanden af te leggen of om terreindelen te bezoeken die in de zomer volledig met rust gelaten werden. Hoe groter en afwisselender een natuurterrein is, hoe meer mogelijkheden voor de grote grazers om voedsel te vinden.
Het intensiever zoeken naar voedsel vindt overigens niet alleen horizontaal over grote afstanden plaats, ook verticaal op de vierkante meter gebeurt dit: grazers trappen en woelen met hun hoeven de bodem om voor het vinden van voedzame plantenwortels. Of ze reiken bij een boom verder omhoog om bij het gewenste voedsel te komen. Soms krijgen de grote grazers het onbereikbare voedsel zomaar in hun schoot geworpen. In de winter zijn bevers zeer actief met het omknagen van bomen en profiteren de andere grazers mee. Ook storm, ijzel en doorweekte bodems door hevige regens helpen mee om bomen en takken binnen handbereik te krijgen.
Natuurlijke seizoensmigratie
Van oorsprong hadden grote grazers alle ruimte en vrijheid om rond te trekken over het land, al dan niet gehinderd door barrières, zoals grote rivieren en moerassen. In principe konden ze de meest gunstige begrazingsgebieden zelf uitkiezen. In de zomer bij lage waterstanden een verblijf op de voedselrijke overstromingsvlaktes van de rivieren bijvoorbeeld, en ’s winters bij hoge waterstanden op de hoger gelegen, droge, maar schralere gronden. De grote grazers konden meeschuiven met het wassende of zakkende water. Tegenwoordig zijn veel natuurgebieden klein en versnipperd. Door prikkeldraden, infrastructuur en bebouwing zijn voedselrijke, laag gelegen natuurgebieden meestal niet meer verbonden met de hoog gelegen, droge natuurgronden. Het streven is om dit te herstellen. Waar dat niet lukt, moeten de grote grazers een handje geholpen worden door in de late herfst de kudde te verhuizen van natte voedselrijke gronden naar droge voedselarme gronden en in het (late) voorjaar weer terug te brengen.
Wandeling door de sneeuw (Bron: Dwaalfilm.eu)
Betekenis van winterbegrazing voor grasland en ruigte
Winterbegrazing heeft een heel specifieke en verrijkende invloed op de natuur. Een voorbeeld daarvan is het opgraven van wortels door grote grazers in een grasland. Ze creëren daarmee een open pioniermilieu in een gesloten grasmat. Zo’n pioniermilieu biedt kiemplekken aan tal van kruiden of is een ideale plek waar koudbloedige dieren, zoals hagedissen, amfibieën of insecten, in het vroege voorjaar snel kunnen opwarmen. Een ander voorbeeld is het rondtrekken door de natuur in het (nattere) winterhalfjaar. Ook hierdoor wordt de bodem lokaal open getrapt en ontstaan nieuwe pioniermilieus. En hier kunnen behalve kruiden óók bomen en struiken gaan kiemen, waardoor een structuurrijk grasland ontstaat.
Gebieden met winterbegrazing, waar de begrazingsdichtheid afgestemd is op het voedselaanbod in de winter, zijn in de zomer ‘onder-begraasd’. Er is in de zomer veel meer voedsel dan de grazers op kunnen. Dat overschot is de voorraad voor de winter, en het is precies het overschot dat maakt dat er zoveel kruiden tot bloei en zaadzetting komen. Winterbegrazing leidt ook tot het open grazen van dichte ruigten die bij seizoensbegrazing in het zomerhalfjaar onaangeroerd zouden blijven. Wanneer door begrazing variatie in de vegetatiestructuur ontstaat, dan profiteren de vlinders daar onmiddellijk van.
Betekenis van winterbegrazing voor struweel en bos
De winter is ook bij uitstek de tijd waarin grote grazers knabbelen aan de struwelen. Struikgewas dat van begin af aan opgegroeid is met aanvallen van grote grazers, is meer vertakt, doornig en compact. Dit soort dicht en sterk struweel biedt een uitstekende bescherming aan kleine zoogdieren, maar ook aan opgroeiende jonge bomen zoals eiken. Dik kans dat het zaad waaruit ze zijn voortgekomen ooit door muizen het struweel in is gesleept.
Last but not least is er de invloed van winterbegrazing op de ontwikkeling van het bos. Aangevreten bomen zullen, als de aanval sterk was (als ze rondom zijn geschild), kwijnen en afsterven. Van dood hout profiteren paddenstoelen, insecten en bosvogels. En de opengevallen, lichte plekken in het bos bieden kansen voor kruiden en nieuwe, jonge bomen en struiken. Worden deze aangevreten, dan ontwikkelt zich een ‘ínwendige bosrand’. Worden ze met rust gelaten dan vormt zich nieuw bos. Tegelijk vinden aan de buitenranden van het bos ook interessante ontwikkelingen plaats door de winterbegrazing. De struiken en jonge boompjes in de zoom van het bos worden aangevreten waardoor de faunarijke struweelrand lang stand kan houden (niet snel verbost) en zelfs kan uitbreiden naar de omringende omgeving, mits ook die extensief jaarrond wordt begraasd.
Samengevat draagt winterbegrazing bij aan de ontwikkeling van een gevarieerd, structuurrijk en faunarijk natuurgebied waarin de overgangen tussen grasland, ruigte, struweel en bos gradueel zijn en de patronen in de tijd voortdurend zullen verschuiven.
Lees meer over natuurlijke begrazing op ark.eu/waarombegrazing. In het volgende deel van de serie: het belang van natuurlijke voortplanting.
ARK Natuurontwikkeling zet zich in voor het terugbrengen van natuurlijke processen waarvan natuurlijke begrazing er één is. Grote grazers zorgen voor een afwisselend landschap waar allerlei planten- en diersoorten floreren. Door herintroductie van inheemse, grote planteneters als wisenten, paarden, runderen en edelherten werkt ARK aan het terugbrengen van natuurlijke variatie in landschappen: graslanden, struwelen, bossen en alle overgangen daartussen. In deze serie over natuurlijke begrazing laten we zien waar het om draait bij natuurlijke begrazing, en bij de explosie van leven die ermee samenhangt. |
Tekst: Hettie Meertens en Karsten Reiniers, ARK Natuurontwikkeling
Foto's: Karsten Reiniers, ARK Natuurontwikkeling (leadfoto: konikpaard in wintervacht); Bob Luijks, Natuurportret
Films: Dwaalfilm.eu