Nieuwe slakkenspoormot: aantal soorten in Nederland dit jaar verdubbeld
De Vlinderstichting, Naturalis Biodiversity Center, Nederlandse Entomologische VerenigingArnold Schreurs ontdekte, tussen de micro’s in de vlinderval in de tuin van Frans Cupedo te Geulle (Limburg) de eerste vlinders van Phyllocnistis extrematrix. Op 24 juli verzamelde hij er één en op 2 augustus nog twee. Aan de hand van een foto van een opgezette vlinder kon de soort worden gedetermineerd door de Tsjechische taxonoom Zdenek Laštůvka. Op 22 augustus gingen Arnold Schreurs en Marcel Prick op zoek naar de karakteristieke mijnen van deze soort op Italiaanse populier. Bij de eerste de beste boom in de omgeving van Eys hadden zij meteen succes (zie leadfoto). Op latere excursies, tot 27 september, werden op allerlei plekken in Zuid-Limburg verlaten mijnen gevonden, en op 3 september vonden Arnold Schreurs en Erik van Nieukerken veel rupsen op jonge opslag van de canadapopulier langs het Julianakanaal bij Elsloo. Deze verpopten snel en nog in september kwamen de vlinders uit. Buiten Limburg werden op 16 september twee oude mijnen gevonden in de provincie Utrecht, bij de Waterlinie te Schalkwijk. Alle waarnemingen staan op Waarneming.nl.
Phyllocnistis extrematrix is in 1955 beschreven uit de zuidelijke Oeral in Kazachstan en Rusland tegen de Oekraïense grens. Martynova beschreef in 1955 een massaal voorkomen van deze soort in Rusland en Kazachstan. Daarna werd deze soort heel lang niet meer gemeld, maar de laatste jaren komen er waarnemingen uit Zuid- en Midden-Europa: Spanje, Portugal, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Slowakije en de Krim. Wellicht is deze soort dus over het hoofd gezien, maar het is ook mogelijk dat het ten dele een recente uitbreiding betreft. De slakkenspoormotten worden meestal het best herkend aan de lange opvallende gangmijnen die op een slijmspoor van een slak lijken: de rups zuigt alleen sap op uit de epidermale cellen van blad of stengel, waardoor de mijn zich met lucht vult en er zilverachtig uit ziet. Deze mijnen vallen meestal erg op, maar bij Phyllocnistis extrematrix is dat veel minder het geval: het grootste deel van de mijn is op de jonge twijgen en het deel op de bladeren is kort. Bij oude mijnen is het slakkenspoor vrijwel onzichtbaar, alleen bij hele verse mijnen is het goed te zien. De rups slaat de bladrand om en spint daar de cocon in waarbinnen hij verpopt. Vlinders komen daarna binnen enkele weken uit. Waarschijnlijk zijn er verschillende generaties per jaar, de vlinders die in de herfst uitkomen overwinteren.
Phyllocnistis-vlinders zijn met een vleugelspanwijdte van vijf tot acht millimeter allemaal klein, witachtig van kleur met gele vlekken en fijne zwarte streepjes, en een duidelijke zwarte vlek bij de voorvleugelpunt. Phyllocnistis extrematrix is goed te herkennen omdat de soort als enige van het genus meestal een kleine, ovale vlek aan de binnenrand van de voorvleugel heeft. Als die ontbreekt wordt determinatie van de vlinder lastiger. Tot voor kort waren er maar drie soorten slakkenspoormotten in Nederland bekend, allemaal minerend op wilgen of populieren. Dit jaar zijn er drie bij gevonden, behalve deze de eerder gemelde geel-slakkenspoormot en de eveneens eerder gemelde 'mysteriesoort'. Inmiddels is deze laatste nieuw uit Europa gemeld in een Tsjechische publicatie, en heet Phyllocnistis asiatica. Omdat de rups van Phyllocnistis extrematrix een duidelijk zichtbare mijn in de schors van een jonge twijg en bladsteel maakt, stellen we voor deze soort ‘peppeltwijgmineermot’ als Nederlandse naam voor.
Meer informatie
- Meer informatie en verdere literatuur over deze soorten is te vinden op Microlepidoptera.nl
Tekst: Marcel Prick, Nederlandse Entomologische Vereniging en Erik J. van Nieukerken, Naturalis Biodiversity Center, met medewerking van Frans Cupedo en Arnold Schreurs
Foto’s: Erik van Nieukerken; Frans Cupedo