Kruipende broedmachines
Stichting RAVONDe levendbarende hagedis, de hazelworm, de adder en de gladde slang zijn eierlevendbarende soorten. De eieren van deze soorten ontwikkelen zich in de zomermaanden in het lichaam van het moederdier. De drachtige vrouwtjes zeulen dus de gehele zomer hun eieren mee en zetten meestal in de tweede helft van augustus hun jongen af. Pas als de gehele ontwikkeling voltooid is, komen de jongen uit het moederlichaam. De eieren hebben dan ook geen kalkschaal en zijn alleen omhuld door een doorzichtig eivlies. Bij de geboorte kruipen de jongen vrijwel meteen uit het ei.
Waarom zo ingewikkeld? Het meedragen van de ontwikkelende eieren zorgt er immers voor dat de vrouwtjes in de loop van de zomer steeds zwaarder worden en zich moeilijk kunnen verplaatsen of slecht kunnen vluchten voor predatoren. Een goede schutkleur en onopvallend gedrag zijn voor de drachtige vrouwtjes dan ook van levensbelang. Ze moeten zich gedeisd houden om niet al teveel op te vallen.
Het grootste evolutionaire voordeel van deze vorm van voortplanting is echter dat de dieren zelf de ideale broedomstandigheden voor hun eieren kunnen bepalen. Dit doen ze door actief de warmste plekjes op te zoeken en dit kan in gematigde streken heel lonend zijn. Soorten als de levendbarende hagedis en de adder hebben dit geperfectioneerd: ze hebben zelfs gebieden binnen de poolcirkel kunnen bevolken, iets wat eierleggende reptielen nooit kunnen bereiken. Ook hoog in de bergen weten levendbarende soorten zich goed aan te passen aan koude omstandigheden en een extreem kort zomerseizoen. Daarmee zijn de eierlevendbarende soorten ware overlevingskunstenaars, zelfs in de meest koude gebieden.
Tekst en foto's: Raymond Creemers, RAVON