Hermelijn en wezel: speerpuntdieren van het DWHC in 2017
ZoogdierverenigingEr wordt naar gestreefd om een aantal dode exemplaren binnen te krijgen voor onderzoek naar de mogelijke doodsoorzaak en naar eventueel aanwezige ziekteverwekkers. Van de ontvangen dieren zal ook monstermateriaal worden opgeslagen, zodat later eventueel retrospectief (terugkijkend) onderzoek mogelijk is, voor het geval er nieuwe vragen naar voren komen.
Waarschijnlijk kunnen niet alle gemelde dode hermelijnen en wezels worden onderzocht, maar elke melding van een dood gevonden exemplaar draagt bij aan het verkrijgen van een beter beeld van hun huidige verspreiding. Ook bij de Zoogdiervereniging is met twee projecten speciale aandacht voor deze marterachtigen: zo zal zij in het kader van agrarisch natuurbeheer voor het tweede jaar een monitoring uitvoeren op een drietal locaties in de provincie Noord-Brabant en zal zij ook op enkele locaties rondom Deventer (Overijssel) onderzoek doen.
Zeldzaam
Zowel de hermelijn (Mustela erminea) als de wezel (Mustela nivalis) is vrij zeldzaam in Nederland. Beide dieren hebben op de Rode Lijst de status ‘gevoelig’. Vanwege hun zeldzaamheid, hun redelijk verborgen leven en hun kleine afmetingen, worden er niet veel dode exemplaren gevonden. Het is onbekend of, en zo ja, in welke mate, ziekten (mede) oorzaak zijn van de lage aantallen hermelijnen en wezels. Specifiek onderzoek naar ziekten en doodsoorzaken bij kleine marterachtigen is tot nu toe beperkt geweest in vergelijking met onderzoeken bij hun grotere soortgenoten, zoals de das.
Ziekten
De meest bekende parasieten bij de hermelijn en de wezel zijn de rondworm Skrjabingylus nasicola en de zuigworm Troglotrema acutum. Uit buitenlands onderzoek blijkt dat deze soorten regelmatig bij marterachtigen in voorhoofdsholtes (neussinus) worden gevonden. Bij de kleine martersoorten (met hun kleine schedels) kunnen deze wormen zwellingen veroorzaken waardoor de schedel misvormd kan worden en kunnen doorboringen in het voorhoofdsbeen ontstaan.
Van deze twee wormen is tot nu toe alleen de rondworm Skrjabingylus nasicola in Nederland aangetroffen. Begin jaren ‘70 is in Nederland onderzoek gedaan naar deze rondworm. Destijds heeft men een paar verzamelingen van hermelijn- en wezelschedels onderzocht op doorboringen, waarbij gemiddeld 41 procent van de hermelijnen en 56 procent van de wezels dergelijke afwijkingen vertoonden. Met de hermelijn en wezel als speerpuntdieren kan worden onderzocht of de besmettingsgraad met genoemde rondworm is gewijzigd. Het speerpuntonderzoek kan mogelijk ook meer inzicht geven in de vraag of de schedelafwijkingen ook de doodsoorzaak kunnen zijn.
Andere ziekten die, gezien hun voedsel (onder andere muizen), bij hermelijn en wezel zouden kunnen voorkomen, zijn toxoplasmose, tularemie (hazenpest), en trichinellose. Ook paratuberculose is een ziekte die bij hermelijn is aangetoond, maar waarvan het effect voor het dier nog onbekend is. Chronische afwijkingen zoals tumoren, hebben waarschijnlijk geen tijd om zich te ontwikkelen, omdat hermelijn en wezel over het algemeen niet oud genoeg worden. Ze worden meestal niet ouder dan 1 tot 2 jaar.
Melden hermelijn en wezel
Om beter inzicht te krijgen in de verspreiding van deze kleine marterachtigen en mogelijke doodsoorzaken, roepen de Zoogdiervereniging en DWHC het publiek op om zowel de levende als de dode dieren te melden. Meld levende zichtwaarnemingen op www.telmee.nl of www.waarneming.nl. Daarnaast vragen we om verse dode dieren (maximaal 24 uur dood) veilig te stellen (niet invriezen, wel koelen als dat kan) en zo snel mogelijk bij DWHC aan te melden via het meldformulier op de website, zodat de dieren eventueel voor onderzoek kunnen worden opgehaald.
Tekst: Margriet Montizaan, DWHC
Foto: Dick Pasman (leadfoto: hermelijn); Piet Munsterman, Saxifraga