Zeldzame noordse glazenmaker op de Kampina
De VlinderstichtingBericht uitgegeven door De Vlinderstichting [land] op [publicatiedatum]
In 2013 was er al een waarneming van een noordse glazenmaker op de Kampina in Noord-Brabant en ook dit jaar zijn ze weer gezien. Dat lijkt op vestiging van deze zeldzame libel, die verder alleen in de noordelijke helft van Nederland voorkomt.
De noordse glazenmaker is moeilijk van de meer voorkomende venglazenmaker te onderscheiden. Kijk voor de verschillen op Libellennet. Het is een zeldzame libel die vrijwel alleen wordt gezien in Drenthe en aangrenzend in Friesland en Twente. Hij is gebonden aan hoogveen en vennen met hoogveenverlanding. Voorwaarde is een dichte veenmosvegetatie, meestal bestaande uit zowel drijvende als bultvormende veenmospakketten.
Uit Noord-Brabant is slecht één historische waarneming bekend van de Oisterwijkse vennen uit 1925. De laatste waarneming uit Limburg stamt uit 1955. Daarna is de noordse glazenmaker niet meer ten zuiden van de grote rivieren waargenomen, totdat in 2013 plotseling een mannetje werd gezien in het natuurreservaat Kampina, in Midden-Brabant. Dat kon nog een zwerver zijn, maar nu er ook dit jaar noordse glazenmakers zijn doorgegeven via Waarneming lijkt het er sterk op dat de soort zich succesvol heeft weten voort te planten. In dit gebied, beheerd door Natuurmonumenten, zijn diverse maatregelen genomen om de veenontwikkeling weer op gang te krijgen en dat lijkt zijn vruchten af te werpen.
De noordse glazenmaker is een laat vliegende soort, van half juli tot in oktober. De hoofdvliegtijd is van half augustus tot begin september. Noordse glazenmakers zijn vooral ’s ochtends bij het water actief, in tegenstelling tot de venglazenmaker die vaak bij hetzelfde water voorkomt. Vroeg in de ochtend zijn noordse glazenmakers ook regelmatig zonnend aan te treffen op een lichte ondergrond, bijvoorbeeld een berkenstam. Als het warm genoeg is patrouilleren de mannetjes boven het water en de oevervegetatie. In de middag vliegen veel dieren weg van het water om te jagen en te rusten op heidevelden en langs bosranden. Het vrouwtje zet solitair de eitjes af in veenmossen. Meestal overwintert hij driemaal alvorens uit te sluipen, soms ook twee- of viermaal. De eerste winter wordt doorgebracht in het eistadium, de overige winters als larve.
Tekst: Kars Veling & Tim Termaat, De Vlinderstichting
Foto: Albert Vliegenthart