Wild zwijn heeft neus voor truffels, niet voor eikels
Bericht uitgegeven op [publicatiedatum]
Wilde zwijnen hebben een goede neus voor truffels. Maar niet voor eikels, denkt promovendus Lennart Suselbeek van Wageningen Universiteit. Op zoek naar eikels doen ze maar wat, blijkt uit onderzoek naar hoe wilde zwijnen naar verstopte eikels zoeken.
Suselbeek komt tot die conclusie op basis van experimenten in het lab en in de natuur. Doel van de studie was na te gaan of wilde zwijnen invloed hebben op de manier waarop bosmuizen eikels verstoppen. Wilde zwijnen zijn net als muizen dol op eikels. Het zijn dus concurrenten. Maar als het aankomt op het verdedigen van zijn voorraad, is de muis is geen partij voor het zwijn. Hij moet dus slim zijn. Dat kan door niet alles op een plek te verstoppen, maar veel verschillende voorraadschuurtjes te maken. Risicospreiding dus.
Suselbeek onderzocht het hamsterpatroon door eikels te voorzien van een minuscuul zendertje. Hij kon daarmee het lot van elke individuele eikel volgen. De resultaten zijn opmerkelijk. Zwijnen blijken eigenlijk helemaal geen invloed te hebben op het verstoppatroon van muizen. Als de eikels maar niet te dicht bij de boom worden verstopt. Suselbeek: ‘Zwijnen zoeken dicht bij de boom, omdat ze weten dat daar eikels liggen.’
Zwijnen blijken tamelijk willekeurig en ongericht naar eikels te zoeken, blijkt ook uit experimenten in een ‘lab-omgeving’. Volgens Suselbeek zie je dat ook wel aan de sporen in het bos. ‘Je ziet vaak een stuk grond dat in één keer helemaal wordt omgeploegd. Dat suggereert dat zwijnen niet in staat zijn om gericht te zoeken op basis van hun reukvermogen.’ Dat wil volgen Suselbeek niet zeggen dat wilde zwijnen niet goed kunnen ruiken. ‘Ik denk eerder dat eikels door natuurlijke selectie nog maar een heel zwak geursignaal afgeven.’
Zwijnen hebben dus geen invloed op het hamstergedrag van muizen. Muizen zelf wel. Hoe meer muizen, hoe sneller en meer verspreid de eikels worden verstopt. ‘Een kwestie van concurrentie’, denkt Suselbeek. De eik profiteert daar van. Hoe beter de eikels verspreid worden, hoe groter de kiemkans en dus de overleving van de soort. Volgens Suselbeek sluiten zijn bevindingen goed aan bij onderzoek elders dat wijst op het bestaan van een soort optimale spreiding van zaden.