De schoonheid van een nieuwe worm: Apomatus similis
Stichting ANEMOONBericht uitgegeven door Stichting ANEMOON [land] op [publicatiedatum]
De schoonheid van de natuur is vaak te vinden in de details van kleinere dieren die zelden door waarnemers worden waargenomen. Dat is zeker het geval voor de mariene kalkkokerworm Apomatus similis. Deze West-Europese kleine borstelworm wordt sinds 2010 in de Oosterschelde aangetroffen. In de tussenliggende periode heeft hij zich succesvol over de centrale Oosterschelde verspreid. Sportduikers zullen niet snel onder de indruk geraken van dit kleine zilte pareltje. Alleen met een stereomicroscoop is zijn wonderschone externe anatomie goed te bewonderen.
In 2010 zijn in de omgeving van Goes de eerste Nederlandse exemplaren van de Kalkkokerworm Apomatus similis aangetroffen (M. Ligthart, H. ten Hove en M. Faasse in Zeepaard (3) , 2011). Deze soort heeft nog geen Nederlandse naam. De vinders beschrijven de soort als een pioniersoort die zich bij voorkeur vestigt op een kale ondergrond waar nog geen of slechts weinig andere organismen voorkomen.
De worm is slechts dertig millimeter lang en leeft in een twee millimeter dun, rond kalkkokertje dat maximaal vijftig millimeter lang kan worden. De vorm waarin het kokertje wordt afgezet is zeer variabel: soms S- of U-vormig of gewoon kronkelend uitgestrekt. De kalkkoker is vaal wit van kleur en draagt vage ringstructuren die mogelijk ontstaan in periodes van vertraagde groei of wisselend voedselaanbod. De kokertjes zijn steeds vaker te vinden in de centrale Oosterschelde vanaf ongeveer de laagwaterlijn en dieper. Vaak zijn ze te vinden aan de onderzijde van stenen, die nog niet al te lang in het water liggen en met de onderzijde niet in het slib steken. Juist op deze plaatsen vestigen andere zeedieren zich slechts zeer langzaam. Apomatus similis maakt dankbaar gebruik van de beperkte concurrentie om vestigingsplaatsen op deze stenen.
De vestiging aan de onderzijde van de stenen, zijn kleine afmetingen en het feit dat deze worm zich bij verstoring terugtrekt in de koker zorgen ervoor dat sportduikers en wandelaars langs de laagwaterlijn zelden of niet kunnen genieten van de schoonheid van dit zeediertje. De getoonde detailfoto’s, gemaakt met behulp van een stereomicroscoop, laten echter zien dat ook wormen behoren tot de groep van zilte visuele pareltjes. De gele krans, met zeven tot twintig tentakels, de zogenaamde kieuwdraden, vormt de zogenaamde kieuwkroon. Hiermee filtert het diertje voedsel, in de vorm van organisch afval en plankton, uit het langsstromende water. Als het zich terugtrekt in de kalkkoker sluit het de opening van de koker af met een klein, voor deze soort karakteristiek vleesachtig blaasje, dat bovenop een steeltje staat. Andere kalkkokerwormen hebben vaak een chitineus of verkalkt schijfje waar ze de koker mee kunnen afsluiten. Dit orgaantje heet een operculum en het staat op een kieuwdraad die voor deze functie een aangepaste vorm heeft gekregen. De vorm van het operculum is een belangrijk determinatiekenmerk voor de diverse soorten kalkkokerwormen.
Kalkkokerwormen behoren tot een aparte groep van de borstelwormen, die op zich weer een onderdeel vormen van de gelede of ringwormen. Wereldwijd zijn er ruim 10.000 borstelwormen bekend en ze leven bijna uitsluitend in zoutwater. Het lichaam wordt gevormd door een groot aantal segmenten. Aan de zijkanten van deze schijfjes zitten de zogenaamde borstels. Slechts een klein gedeelte van de borstelwormen bouwen kokers uit zand, slib of kalk om zich daar in te vestigen en te verstoppen voor predatoren. Een apart kenmerk bij deze kokerwormen is dat ze op de kop een tentakelkrans, de kieuwkroon, dragen. Net als bij Apomatus similis kunnen dit korte stevige tentakels met fijne zijhaartjes zijn waarmee ze het voedsel uit het water filteren. Bij andere kokerwormen zijn het dunne vleesachtige en soms ook hele lange slierten die op de zeebodem liggen waar ze organisch afval mee verzamelen.
Apomatus similis komt voor op de West-Europese kust. Hoe het in de periode rond 2010 de Nederlandse wateren heeft gevonden is onbekend. Mogelijk is de soort als aangroeisel op scheepswanden meegelift. Het feit dat ze onze recente koude winters maar ook het relatief voor de West-Europese kust zo warme zomerse Zeeuwse zeewater goed kunnen overleven geeft aan dat de soort waarschijnlijk wel een blijvertje zal zijn en zich tenminste voorlopig heeft gevestigd; niet alleen in de Oosterschelde, maar ook op onze faunalijst.
Tekst: Peter H van Bragt, m.m.v. Marianne Ligthart, Stichting ANEMOON
Foto’s: Marianne Ligthart