'Uitgestorven' vis in visnevengeul Asper
Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie [land] op [publicatiedatum]
Migratie is voor vissen, net als voor trekvogels, van essentieel belang. Een vrije doorgang van en naar paai-, opgroei- en overwinteringsgebieden is een must. Ook ‘vluchtwegen’ zijn belangrijk, zodat ze bij tijdelijk ongunstige omstandigheden (watervervuiling, zuurstofarmoede) snel betere wateren kunnen opzoeken. Steeds meer beleidsmakers worden zich hiervan bewust. Zo moeten voor 31 december 2015 90% van de migratiebarrières van eerste prioriteit worden weggewerkt. De stuwen op de Boven-Schelde in Asper en Oudenaarde behoren tot deze lijst van prioritair weg te werken vismigatieknelpunten.
Daarom werden door Waterwegen en Zeewezen NV (W&Z) visnevengeulen aangelegd bij de bouw van nieuwe stuwen ter hoogte van Asper en Oudenaarde. Een visnevengeul kan het best worden vergeleken met een natuurlijke zijrivier die omheen het stuwcomplex wordt aangelegd. Door gebruik te maken van de nevengeul kunnen vissen ongehinderd om het stuwencomplex heen zwemmen. De nevengeulen in Oudenaarde en Asper zijn beide operationeel sinds 2010. Om de efficiëntie ervan na te gaan, voerde het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) in opdracht van W&Z een evaluatiestudie uit tussen juli 2011 en juli 2012. Hiervoor werden alle stroomopwaarts migrerende vissen gevangen in fuiken die drie keer per week werden gecontroleerd. Alle gevangen exemplaren werden gedetermineerd, gewogen en gemeten: een zeer arbeidsintensief werk, waarbij een team van wetenschappelijke medewerkers werd geholpen door een groepje enthousiaste vrijwilligers van Natuurpunt Boven-Schelde.
Het fuikonderzoek werd aangevuld met akoestische telemetrie, een innovatieve technologie waarbij een aantal vissen via een kleine ingreep werd voorzien van een zendertje in de buikholte. Vervolgens werden ontvangers ter grootte van een PET-fles aan een boei in het water bevestigd. Wanneer gezenderde vissen in de buurt van de ontvanger komen, wordt dit signaal opgepikt en kan het migratiegedrag gedurende verschillende maanden in kaart worden gebracht. Tijdens deze studie werd geopteerd om enkel Rivierprikken (Lampetra fluviatilis) te zenderen. Deze habitatrichtlijnsoort heeft namelijk een sterke drang tot stroomopwaartse migratie, waardoor ze een ideale indicator is voor het gebruik van de nevengeul door stroomopwaarts migrerende trekvissen.
Doorheen de visnevengeulen van Asper en Oudenaarde zwommen in één jaar tijd resp. 7.077 en 1.502 vissen stroomopwaarts. In Asper waren Blankvoorn (75%) en Baars (12%) goed voor 87% van de totale vangst. Ook in Oudenaarde domineerde Blankvoorn (60%), gevolgd door Pos (8%), Riviergrondel (8%) en Baars (8%). Ook Giebel, Paling, Kolblei en Brasem zwommen in behoorlijke aantallen doorheen beide nevengeulen. In totaal werden in Asper 22 vissoorten gevangen; Oudenaarde was goed voor 20 soorten. Het totaal aantal van beide geulen komt op 23 soorten. Opmerkelijk waren de vangsten van Rivierprik, Zeeprik en Bittervoorn. Deze soorten zijn opgenomen in Bijlage II van de Habitatrichtlijn en genieten in Vlaanderen een volledige bescherming door de wet op de riviervisserij. Vooral de vangst van een Zeeprik (Petromyzon marinus) op 1 juni 2012 te Asper is erg bijzonder. De soort wordt in Vlaanderen sinds 1940 immers als uitgestorven beschouwd. Recente waarnemingen zijn zeer zeldzaam en blijven beperkt tot de Zeeschelde. Een Zeeprik zo ver stroomopwaarts is dan ook uniek. Ook de vangst van verschillende Kopvoorns (Squalius cephalus) is het vermelden waard. Deze stroomminnende soort staat in de Rode Lijst opgenomen in de categorie ‘zeldzaam’.
Bij de evaluatie van visnevengeulen wordt vooral gekeken naar de mate waarin vissen er in slagen om de nevengeul door te zwemmen. Maar ook de mate waarin ze de nevengeul kunnen vinden, is van cruciaal belang. Omdat zowel goede zwemmers (bv. Kopvoorn) als minder goede zwemmers (bv. Brasem) doorheen de nevengeul trokken, kan worden geconcludeerd dat ze goed ‘doorzwembaar’ zijn voor alle vissen. Bovendien werden ook heel wat kleine en jonge vissen aangetroffen, wat eveneens een goed teken is.
Hoewel een behoorlijk aantal vissen de nevengeulen heeft gebruikt, wordt vermoed dat de attractiviteit ervan nog kan worden verbeterd. Voor een grote en relatief visrijke rivier als de Boven-Schelde zouden eigenlijk veel meer vissen jaarlijks doorheen de vistrap moeten zwemmen. Ook de resultaten van de akoestische telemetrie wijzen erop dat de werking van de nevengeulen nog kan verbeterd worden. Slechts drie Rivierpikken (twee in Asper, één in Oudenaarde) slaagden er in om binnen één dag de nevengeul te vinden en stroomopwaarts te migreren. Alle overige exemplaren vertoonden vaak een langdurig zoekgedrag. Dit zoekgedrag bedroeg gemiddeld 375 uur (14 dagen) te Asper en 493 uur (20 dagen) te Oudenaarde.
Uit de gegevensanalyse blijkt dat zowel het specifieke waterbeheer van de Boven-Schelde als het beheer van de visnevengeulen zelf een belangrijke rol spelen in het functioneren van de nevengeulen. Momenteel onderzoekt het INBO, het Waterbouwkundig Laboratorium en W&Z via welke technische ingrepen de werking van beide nevengeulen verder geoptimaliseerd kan worden. Zo zouden de komende jaren steeds meer vissen de nevengeulen moeten kunnen gebruiken om stroomop- en stroomafwaarts te migreren, op zoek naar een paaiplaats, voedsel of een geschikt leefgebied.
Tekst: Ans Mouton, Stijn Huysecom, David Buysse, Emilie Gelaude, Nico De Maerteleire, Raf Baeyens, Yves Jacobs, Johan Coeck (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek), Vera De Vlieger en Nathalie Devaere (Waterwegen en Zeekanaal NV), met dank aan Serge Hoste, Guy Huylenbroek, Gustaaf De Smet, Theo Liekens, Jan Verhoeye, Peter D’Hondt en Diederik Volckaert (Natuur.Boven-Schelde).
Foto's: INBO