Daar komen ze weer
Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie [land] op [publicatiedatum]
De spanning stijgt. De hoofden zijn opgericht. Alle posten worden bemand en ook zonder baby's overheerst de blijde verwachting: de Ooievaars komen eraan. Traditioneel ondertussen, is de periode tussen midden augustus en midden september het moment bij uitstek geworden om een groep Ooievaars boven je huis, je kantoor of je wagen te zien overtrekken. Alerte chauffeurs spotten misschien wel een overnachtend groepje van deze geluksbrengers op de verlichtingspalen van een autostrade, twee aan twee, paal na paal.
Ooievaars hebben ondertussen grotendeels de omgeving van de broedplaatsen zoals Het Zwin en Planckendael verlaten. Stilaan breekt de trek los. Een groep tot maximaal 36 vogels pendelt al enkele dagen tussen Lier, Duffel en Hove, waaronder alvast enkele Duitse vogels, zowel volwassen als jonge dieren. Ze foerageren liefst op pas gemaaide hooilanden, waar het onder hun statige pas niet echt moeilijk is om een muis of een kikker te verschalken. Het is weer uitkijken geblazen!
Vaak zitten Ooievaars dicht bij huizen of fietspaden want erg schuw zijn ze niet, maar zelfs trekkend zijn ze met hun spanwijdte tot 2m20 tot op grote afstand te zien, zeker in groep. Zo vinden ze mekaar ook makkelijk vanop tientallen kilometer. Bij blauwe hemel durven ze echter heel hoog gaan en worden ze vrijwel onzichtbaar. Ze kunnen echt overal in ons vlakke land opduiken waar thermiek of voedsel aanwezig is.
Toch vinden we zelfs in ons open, vrijwel boomloze Vlaamse landschap een subtiel bewegingspatroon dat parallel loopt aan de zuidwestelijke trekrichting: de kuststrook en het Scheldebekken bieden daarom veruit de beste kansen om groepen ooievaars te zien overtrekken. De overgrote meerderheid komt via de Noorderkempen tot Turnhout het land binnengevlogen en vervolgen hun weg over de Kempense Heuvelrug en de Schelde verder naar het Zuidwesten. Maar met wat getreuzel kan dat soms dagen duren. Bossen daarentegen zijn koel, creëren geen stijgende warmte en worden gemeden door trekvogels die het in hoofdzaak van hun zweefvermogen en stijgende lucht moeten hebben. Dat weerspiegelt zich duidelijk in de spreiding van de gegevens.
Dat trekvogels naast natuurlijke, ook menselijke landschapselementen volgen wisten we al langer, maar ooievaars illustreren dat sprekend. Zo herkennen we in de verspreidingskaart met ooievaarwaarnemingen netjes onze grote verkeersaders. Niet echt verwonderlijk: groepen ooievaars overnachten zeer graag op de verlichtingspalen van autostrades en de kans dat ze daar worden overkeken is klein.
Verlichtingspalen zijn ideaal vanwege het goede overzicht maar vooral omwille van de veiligheid, geen enkele predator kan erbij. Garantie voor een goede nachtrust… als het niet waait.
Aantallen moeilijk in te schatten
Steeds meer vogels doorkruisen ons land maar daar een concreet aantal op plakken is haast onbegonnen werk. Soms mengen groepen zich of blijft een deel ervan ter plaatse. Vaak dweilen ze de wijde omgeving af, zo worden ze op verschillende plaatsen opgemerkt en dubbel geteld. Puzzelen geblazen dus. Wat wel vast staat is dat het om duizenden vogels gaat die naar het zuiden trekken, de Ooievaars die over onze contreien trekken, vliegen door naar Centraal en Zuid-Spanje, het zuiden van Portugal en de halfwoestijngebieden in West-Afrika (Mauretanië, Mali en Niger). De oostelijke trekkers vliegen naar Oost- of zelfs tot in Zuidelijk Afrika.
De grootste wolk die ooit in België werd opgemerkt vloog op 16 augustus 2008 over Lier en telde 266 vogels! Meestal gaat het echter over enkele tot enkele tientallen vogels. Wat dan na de trek nog achterblijft is een enkele, meestal volwassen projectvogel die niet het instinct ontwikkelde om weg te trekken en hier op een dieet van mollen en muizen de winter doorbrengt. Met de huidige aantallen trekkende Ooievaars dat ons land kruist, is het scenario dat we bv. twintig jaar geleden kende, grondig gewijzigd: toen was het al juichen als er al eens vijf Ooievaars passeerden.
Per dag legt een Vlaamse Ooievaar gemiddeld zo’n 150 kilometer per dag af. Op 30 augustus 2007 haalde Planckendael-Ooievaar Kobe zijn record met 487 kilometer op één dag tussen het zuidwesten van Frankrijk en het noorden van Spanje.
Toonbeeld van integratie
Geen discriminatie bij de olijke kinderbrenger want uitzonderlijk verschijnt er in hun gezelschap eens een zeldzame Zwarte Ooievaar Ciconia nigra. Een zwarte versie met witte buik vat de essentie goed samen. Zo'n eenzame Zwarte Ooievaar apprecieert de veiligheid van zo'n sociale groep maar vooral, zij vormen de levende wegwijzer naar voedselrijke gebieden: daar waar eten voor 36 aanwezig is, kan er ongetwijfeld nog een 37ste bij. De zwartjes die hier nu neerstrijken (ze zijn een ietsje kleiner dan de gewone Ooievaar) zijn in hoofdzaak jonge vogels met oostelijke roots. De soort broedt van Wallonië over Duitsland en Polen tot ver in Rusland. Een gekleurringde vogel die tot onlangs bij Diepenbeek zat, had alvast een Duits paspoort om de poot. Zwarte Ooievaars zijn zeldzamer maar net als gewone Ooievaars zitten ze in de lift. In België waren ze tot 1989 verdwenen als broedvogel, nu telt ons land een gezonde populatie van 75 tot 95 broedparen. Wel uitsluitend in Wallonië want het zijn schuchtere bosbroeders die van geen karrenwiel willen weten.
Voor de oudste referenties naar de naam Ooievaar moeten we al terug naar ca. 1266 en het is nog steeds niet duidelijk of het een afgeleide is van heilbrenger of moerasvogel. Wel zijn er altijd duidelijk verbanden geweest met het hoopgevende aspect, dat merken we nog in bijnamen als Geluksvogel en Stoffel (naar Sint-Christoffel die het kindje Jezus over de rivier droeg).
Tekst: Gerald Driessens, Natuurpunt Studie
Foto's: Gerrit Stockx en Maurice Segers