Gouden kroon Drenthe ruim 70 jaar weg

Stichting ANEMOON
13-APR-2025 - Het Mantingerbos in Drenthe geldt als oeroud bos. Hier werd meer dan 70 jaar geleden het laatste levende exemplaar gezien van een klein, maar bijzonder Nederlands oerdier.

Drenthe raakte al eerder een gouden kroon kwijt. Het Mantingerbos, noordoostelijk van Hoogeveen, is een zeer oud, 8 hectare groot eiken-hulstbos in de provincie Drenthe. Het is eigendom van de Vereniging Natuurmonumenten en maakt deel uit van reservaat Mantingerbos en -weiden. Het is onder meer bijzonder vanwege een bij weinig mensen bekend, prachtig, maar obscuur oerdiertje.

Ontdekking

In de jaren dertig van de vorige eeuw waren delen van Nederland natuurhistorisch gezien terra incognita. Dat gold zeker voor de 'molluskenfauna' in het weinig onderzochte noordelijke deel van ons land. Een handvol wetenschappers probeerde daarin met gerichte excursies verandering te brengen. Eind juli 1930 deed de Nederlandse malacoloog (weekdierkenner) dr. Carel Octavius van Regteren Altena samen met dr. Willem Beijerinck een bijzondere ontdekking in het Mantingerbos. Ze troffen onverwacht levende exemplaren aan van Acanthinula lamellata - het Bijenkorfje (tegenwoordig Spermodea lamellata genoemd). Dit bleek later de énige Nederlandse populatie te zijn van een dier dat hier hoogstwaarschijnlijk al duizenden jaren voorkwam.

Net een gouden kroontje. Het fraaie goudbruine Bijenkorfje leefde iets minder dan driekwart eeuw geleden nog in ons land

Gouden kroon of Bijenkorf

Het knopvormige, goudbruine huisje wordt tot 2,3 millimeter groot. Het bestaat uit 5 tot 6 bolle, iets geschouderde windingen. De opening is nauwelijks of niet verdikt. Op de windingen zijn afstaande, lamelvormige ribbels (ribben) aanwezig. Zoals de Engelse naam Plated Snail – vergulde slak – aangeeft, ziet men er, vanwege de goudkleur en lamellen, een koninklijke (beugel-)kroon in. Maar de vorm doet ook denken aan oude bijenkorven van gevlochten plantenmateriaal.

Bescheiden

De ontdekking dat deze soort in Drenthe voorkwam, werd bekendgemaakt in het (toen al) toonaangevende tijdschrift 'De Levende Natuur'. Zoals indertijd gebruikelijk, was de melding bescheiden. In een totaallijst met aangetroffen slakken staat het eerste gevonden levende Bijenkorfje op de 22e plaats. Ook op 21 september van hetzelfde jaar werd een exemplaar gevonden. In beide gevallen leefde het dier tussen natte hulstbladeren. Deze vondsten veroorzaakten weliswaar enige opwinding binnen het 15 jaar eerder opgerichte 'Molluskencomité' en een select groepje malacologen, maar verder bleef het rustig.

Bijenkorfje, veldopname. Moesgård bij Aarhus, Denemarken, 27-8-2016

Op de kaart gezet

Wat maakte deze ontdekking nou zo bijzonder? Om te beginnen werd Drenthe nu malacologisch gezien 'op de kaart gezet': de noordelijke loofbossen bleken bijzondere slakken te herbergen! Van Regteren Altena ging ook in op het voorkomen van de Gestreepte korfslak (Vertigo substriata) en de Grofgestreepte glimslak (Zonitoides excavatus). Deze laatste geldt nog steeds als zeldzaam in heel Europa en was indertijd alleen bekend uit Anloo. Inmiddels is deze bekend van meer plaatsen uit Drenthe en onder andere Noord-Brabant. Vertigo substriata werd tot 1926 zelfs nog gezien als ijstijd-overblijfsel (glaciaal relict). Maar het Bijenkorfje spant als Drenthes topjuweel duidelijk de kroon.

Ook onder botanici is het Mantingerbos bekend als bijzonder

Oeroude bodem

Het Mantingerbos ligt op een zandopduiking in het brongebied van het Oude Diep. Botanisch gezien behoort het tot het bijzondere eiken-hulstbos. In het midden staan eiken, aan de randen overheersen hulstbomen. Met de noordelijke ligging (Drenthe) hing in het verleden een kouder en vochtiger klimaat samen met een voor Nederlandse begrippen groot neerslagoverschot en goed ontwikkelde bronnen in de omgeving. Het bos staat ook bekend als groeiplaats van typisch boreale plantensoorten, waaronder zevenster. Ook groeien er, onder andere, sierlijke woudbraam en witte grondbraam. De ondergrond van het Mantingerbos is oeroud. In de loop van duizenden jaren ontstond een humuslaag met vettige grond tot 60 centimeter dik, die nog steeds aanwezig is.

Noordelijke loofbossen

Het Bijenkorfje is een typische soort van weinig gestoorde, vochtige loofbossen in de gematigde zone in de Atlantisch-Noordse regio (boreale regio). De dieren leven in de bladstrooisellaag en onder valhout en zijn ook bekend uit beukenbossen met een kalkarme bovenlaag. De tegenwoordige verspreiding omvat met name kustgebieden in Noorwegen en Zweden, Denemarken, langs de zuidkust van de Oostzee (Baltische Staten) en het uiterste noorden van Duitsland. Ook op de Britse eilanden komen populaties voor (Ierland, Schotland, noordelijke en westelijke delen van Engeland). Zuidelijk is de soort alleen bekend van een strook langs de westkust van Spanje en Portugal. Opvallend genoeg wordt op internetkaartjes steevast ook Drenthe gearceerd/gekleurd. Blijkbaar is nog steeds niet doorgedrongen dat de soort bij ons al heel lang verdwenen is.

Subfossiel huisje van Spermodea lamellata, ca. 1100 jaar oud. Van Limburg Stirumvallei, Amsterdamse Waterleidingduinen bij Noordwijk

Dier uit koelere tijden

Het Bijenkorfje moet vroeger algemener zijn geweest. In 2016 trof Wim Kuijper in de Amsterdamse Waterleidingduinen losgestoven resten aan van een zeer oude subfossiele fauna met veel huisjes van deze soort. Die hebben ter plaatse geleefd in een ongestoord loofbos onder koele, vochtige omstandigheden. Het betreft materiaal van ruim 1100 jaar geleden(!). Je kunt de slak dus een Nederlandse oersoort noemen. Helaas is Spermodea lamellata volgens de Rode Lijst in heel Europa inmiddels een afnemend, in meer of mindere mate bedreigd dier (onder andere in Ierland en Zweden). Het spreekt vanzelf dat klimaatveranderingen en de daarmee gepaard gaande opwarming en verdroging verre van gunstig zijn voor deze en vergelijkbare oorspronkelijke noordelijke, natte, loofbossoorten.

Triest

Hoewel hoogstwaarschijnlijk duizenden jaren Bijenkorfjes op de plaats van het huidige Mantingerbos in Drenthe voorkwamen, was het na de ontdekking relatief snel gedaan met de populatie. Het voorkomen werd nu en dan gecontroleerd en dan werd ook materiaal verzameld. Zo weten we dat de slak in elk geval nog 20 jaar in ons land heeft geleefd. De voorlaatste vondsten zijn van D. van den Tooren (vergezeld door mejuffrouw Van der Blij). Zij vonden nog 24 exemplaren gekleefd op eikenblad, tegen takjes en soms op hulstblad op 2 augustus 1952. De állerlaatste vondst – één exemplaar – is van 8 augustus dat jaar uit het noordelijk deel van de Zuiderlagen. Daarna geldt de soort als 'uitgestorven' in zowel Drenthe als Nederland.

Reden van de verdwijning

De reden van het verdwijnen is vermoedelijk verdroging. Toen al. Maar niet door veranderingen in het klimaat. Hoewel het bos bij ruilverkaveling 'gespaard' werd, verlaagde men in het wel verkavelde gebied rond het bos de grondwaterspiegel. Dit had stevige consequenties voor de ecologie en de flora en fauna die dit bos uniek maakten voor Nederland. Deze noordelijke oerslak is daarna nooit meer levend in ons land gevonden.

Al met al is Drenthe dít gouden kroontje inmiddels al 72 jaar, 8 maanden en 5 dagen kwijt, zonder kans op terugvinden.

Tekst: Rykel de Bruyne & Wim Kuijper, Stichting ANEMOON, met dank aan Joop Eikenboom
Beeld: Henk Jan Kwant (leadfoto: Mantingerbos); PICTAN; Wim Kuijper; Petra Sonius, Naturalis Biodiversity Center