Eerste jonge gladde slangen in Brabant
Stichting RAVONBericht uitgegeven door Stichting RAVON op [publicatiedatum]
De eerste jonge gladde slang van 2010 is deze week in de Kempen in Brabant waargenomen. De slangenmoeders zijn nu op z’n mooist omdat ze net hun slangenhemd hebben afgeworpen. Er zijn nu dus naast jonge gladde slangen ook veel slangenhemden van gladde slangen te vinden.
Eerst vervellen dan bevallen
Begin augustus meldden verschillende waarnemers dat ze gladde slangen (Coronella austriaca) vonden die begonnen waren met de vervelling. Ook vrouwtjes die drachtig waren. Bij reptielen groeit de opperhuid niet mee en daarom vervellen ze een paar keer per jaar. Gladde slangenvrouwtjes doen dat ook kort voordat de jongen geboren worden. De dames willen kennelijk op hun mooist 'in het kraambed liggen'.
Bij het vervellen is eerst de huid dofgekleurd en de vlekkentekening op de rug en kop lijkt te vervagen. Tussen de oude en de nieuwe huid komt wat vocht. Omdat de opperhuid ook over de ogen zit, worden door het vocht de ogen bijna melkwit. In deze fase kunnen de dieren niet goed zien. Na verloop van tijd breekt de oude huid bij de kop en wordt de oude opperhuid door langs takken of stenen te glijden in zijn geheel afgestroopt. Deze 'slangenhemden', of stukken er van, worden soms in de vegetatie gevonden.
Het nest verlaten
Na de vervelling zetten de drachtige vrouwtjes hun jongen af op een geschikte plek. Meestal zal dat een plek zijn diep verborgen in de begroeiing, buiten het bereik van spiedende ogen. De 'bevalling' kan wel enkele uren duren. Een groot gladde slangenvrouwtje kan 14 jongen krijgen, maar gemiddeld krijgen de dames er 7. De jonge slangetjes zijn ongeveer 14 centimeter lang en hebben amper de dikte van een potlood. Ze zijn heel kwetsbaar. Een egel op strooptocht of een onvoorzichtige waarnemer met grote schoenen en het is gedaan.
De kleur van de jongen is fluweelachtig donkergrijs. Als je de kans hebt om ze goed te bekijken zie je dat ze al een tekening van vlekken en strepen hebben. Die tekening blijft hun hele leven hetzelfde en maakt ze individueel herkenbaar. Regelmatig worden de kleine slangetjes gevonden in clusters van drie tot wel vijftien bijeen om maar zoveel mogelijk warmte op te vangen. Een paar dagen na de geboorte verlaten ze de plek en moeten het dan helemaal zelf zien te rooien. Het moederdier is na een korte herstelperiode al eerder vertrokken.
Tekst en foto’s: Arnold van Rijsewijk, RAVON