Herstel veenvlinders?
De VlinderstichtingBericht uitgegeven door De Vlinderstichting op 12 februari 2009
Veenbesblauwtje, veenbesparelmoervlinder en veenhooibeestje behoren tot de meest zeldzame dagvlinders in Nederland. Na de dramatische achteruitgang van deze soorten vanaf 1990 lijkt er de laatste jaren een stabilisatie en misschien zelfs voorzichtig herstel op te treden.
De veenvlinders komen tegenwoordig eigenlijk alleen nog maar in Drenthe en vlak over de grens met Friesland en Groningen voor. De soorten zijn vanaf 1990 enorm achteruitgegaan. De populatieschattingen voor de veenbesparelmoervlinder (foto rechts) zaten toen rond de 1900 individuen, die voor het veenbesblauwtje rond de 1300. Het blauwtje beleefde haar dieptepunt in het jaar 2000, toen de landelijke populatie op iets meer dan honderd individuen werd geschat. Voor de veenbesparelmoervlinder was 2004 het slechtste jaar met een schatting van 159 vlinders. Inmiddels zijn de tellingen uit 2008 verwerkt en liggen de schattingen respectievelijk op 423 en 309 exemplaren. Aangezien vlinders, zoals veel insecten, nogal sterk in aantal fluctueren moet er voorzichtig met deze aantallen worden omgegaan, maar er is hoop dat de soorten uit het diepste dal zijn.
Het veenhooibeestje (foto links) kwam in 1990 nog voor in de Groote Peel in Noord-Brabant en in diverse hoogveenrestanten in de Achterhoek en Twente. Inmiddels is deze soort daar verdwenen. Op twee van de drie nog overgebleven vliegplaatsen in Drenthe en Friesland worden de laatste jaren wel aantallen van honderden vlinders per jaar geteld en aangezien de vlinder in zeer ontoegankelijk gebied voorkomt zullen de aantallen wellicht nog groter zijn. De beherende organisaties zijn bekend met het voorkomen van de soort en houden in het beheer zoveel mogelijk rekening met deze zeldzame vlinder. In de provincie Drenthe houdt de Vlinderwerkgroep, samen met de beheerders de stand van de drie veenvlinders jaarlijks in de gaten. Zo wordt de vinger aan de pols gehouden van deze drie kwetsbare soorten.
Terwijl het veenhooibeestje in grote relatief open veengebieden voorkomt zijn de andere twee soorten gebonden aan kleine niet verzuurde veenrestanten die in het bos liggen. Zoals de naam al aangeeft is kleine veenbes de waardplant voor de rupsen van de veenbesparelmoervlinder en het veenbesblauwtje (foto rechts), maar ook op andere planten uit de heidefamilie worden soms eitjes afgezet. Om het leefgebied van deze twee soorten te behouden is van belang dat de verdroging van die veentjes wordt tegen gegaan. Een van de maatregelen die door de beheerders wordt genomen is het verwijderen van de opslag van berken en dennen. Ook bomen die te dicht bij het ven staan worden verwijderd, want ook deze nemen veel vocht uit het veen.
Tekst en foto's: Kars Veling, De Vlinderstichting