Akkerhommel op knikkende distel
14-NOV-2024 - Zeven jaar monitoring in het Zuid-Limburgse Geuldal toont dramatisch lage aantallen hommels in 2024. Voor solitair levende wilde bijen was dit jaar juist vrij gemiddeld. Het slechte weer in de lente, vlak nadat de hommelkoninginnen uit hun overwintering kwamen, kan het grote verschil tussen de twee groepen bijen verklaren. Wat de gevolgen zijn voor de langere termijn is nog onduidelijk.

Het was een veelgehoord geluid onder liefhebbers van wilde bijen: er vlogen dit jaar opvallend weinig hommels (een sociaal-levend geslacht onder de wilde bijen). Van nature variëren insectenpopulaties sterk, zowel tussen verschillende jaren als binnen een jaar. De toenemende aandacht voor de achteruitgang van insecten, met name van wilde bestuivers, maakt dat een periode met weinig waarnemingen opvalt terwijl een periode met veel waarnemingen zonder commentaar wordt geaccepteerd.

Inzicht in insectenpopulaties

Vlinders en libellen worden grootschalig gemonitord. Voor deze soortgroepen kunnen daarom goed onderbouwde uitspraken gedaan worden over trends en goede of slechte jaren. Voor wilde bijen, waartoe de hommels behoren, bestaan geen landelijke monitoringprogramma’s. Wel worden er sinds 2018 hommels geteld in een apart hommelmeetnet. Voor functioneel belangrijke soortgroepen, zoals de voor bestuiving zorgende bijen, is goede monitoring waardevol. Alleen dat maakt duidelijk of indrukken uit het veld daadwerkelijk overeenstemmen met de werkelijkheid.

In het Limburgse Geuldal worden wilde bijen sinds 2018 op een standaardmanier gemonitord in het kader van het initiatief ‘Boshommellandschap Geuldal’. Hierin werken twaalf partijen samen om een gebied van ongeveer dertig vierkante kilometer geschikter te maken voor wilde bijen. Wageningen Universiteit & Research monitort de effecten van deze inspanningen om vast te stellen hoe effectief de maatregelen zijn en of bijsturing nodig is (lerend beheren). Om de effectiviteit te kunnen meten worden niet alleen de maatregelen zelf geïnventariseerd, er worden ter vergelijking ook locaties met gangbaar beheer meegenomen.

Tellingen in Boshommellandschap Geuldal

Drie keer per jaar worden wilde bijen geteld in natuurgraslanden, wegbermen, heggen, waterbuffers en akkerranden in een gebied van ongeveer negentig vierkante kilometer. Dat gebeurt door gedurende vijftien minuten alle waargenomen wilde bijen in een transect van honderdvijftig bij één meter te tellen en op naam te brengen.

Sinds het begin van het initiatief in 2018 zijn een kleine 3300 tellingen gedaan op 161 locaties. Op 135 locaties is elk jaar geteld. De gegevens hiervan kunnen daarmee gebruikt worden om vast te stellen of hommels het dit jaar beter of slechter hebben gedaan dan in voorgaande jaren.

Veel minder hommels in 2024

In 2024 werden in het Geuldal inderdaad significant minder hommels geteld dan in elk van de voorgaande jaren. De aantallen bedroegen maar een derde van de aantallen uit 2019, het tot dan toe slechtste hommeljaar. Met name de aantallen steenhommels en akkerhommels, de twee meest talrijke soorten in het gebied, waren extreem laag: respectievelijk 6 en 10 procent van hun gemiddelde aantallen in de zes voorgaande jaren. Tuinhommel en het aardhommel-veldhommelcomplex (soorten die in het veld niet te onderscheiden zijn) waren ook bijzonder laag met 20 en 41 procent van hun gemiddelde aantallen. De weidehommel was de belangrijkste uitzondering en zat in 2024 zelfs 26 procent boven haar zesjarig gemiddelde.

Dichtheden van hommels en solitaire bijen in de zeven jaar sinds het begin van het initiatief 'Boshommellandschap Geuldal'. Gemiddelden en standaardfouten zijn gebaseerd op 135 transecten die elk drie keer geteld zijn. Jaren met verschillende letters verschillen significant van elkaar

De gevonden afnames zijn waarschijnlijk een lichte onderschatting omdat er in de eerste twee jaar van de tellingen nog geen bij-vriendelijke maatregelen in het gebied werden genomen, terwijl dat in 2024 wel het geval was. Opvallend is dat het voor de solitaire bijen als groep een van de betere jaren was dat niet significant verschilde van voorgaande jaren. Er is flinke overlap tussen de plantensoorten die hommels en solitaire bijen als voedsel gebruiken, dus daar zal het niet aan gelegen hebben. Wat is hier dan aan de hand?

April en mei mogelijk te nat om nakomelingen groot te brengen

Het zou met het weer te maken kunnen hebben. In tegenstelling tot solitaire bijen stichten hommelkoninginnen al in het vroege voorjaar een nest. In het voorjaar en de zomer produceren ze meerdere generaties werksters, voordat uiteindelijk de mannetjes en nieuwe koninginnen verschijnen. Dit is een van de redenen dat hommels zo talrijk kunnen zijn. Een nest van een enkele aardhommelkoningin kan vele honderden werksters bevatten. Maar dan moet het de koningin wel lukken haar nest op gang te brengen.

De omstandigheden in april en mei waren in 2024 extreem nat, en waarschijnlijk had de eerste generatie werksters hier veel last van. De dieren van zo’n eerste generatie zijn veel kleiner en minder robuust dan de koninginnen zelf, die slecht weer makkelijker trotseren. De eerste werksters van de sterkst getroffen soorten, steenhommel en akkerhommel, verschijnen vooral in april. Mogelijk was het te lang en te vaak te nat om te foerageren, waardoor ze onvoldoende nectar en stuifmeel konden verzamelen voor het grootbrengen van een volgende generatie werksters, met een mislukt nest als gevolg.

Anders dan hommels produceren de meeste soorten solitaire bijen maar één nieuwe generatie per jaar. Daardoor zie je bij deze groep de effecten van slecht weer vooral tussen jaren, niet binnen jaren. Het zou dus kunnen dat de klap voor in het voorjaar actieve solitaire bijen pas in 2025 zichtbaar wordt.

Parende steenhommels, de meest talrijke soort tijdens de monitoring

Langetermijntrend nog onduidelijk

Wat dit slechte hommeljaar betekent voor de langetermijntrend is afwachten. Het kan maar zo zijn dat de hommelaantallen in het Geuldal volgend jaar weer op niveau zijn. Hommelpopulaties, en bijen in het algemeen, kunnen relatief snel profiteren van goede omstandigheden, al is dit vermogen vanwege broedzorg aanzienlijk kleiner dan bij veel andere insecten. De lage aantallen in 2024 zijn dus niet per se reden de alarmklok te luiden. Wel is te verwachten dat de toenemende frequentie van weersextremen zal leiden tot grotere fluctuaties in populatieomgang bij bijen en andere insecten. Aangezien met name hommels belangrijke bestuivers zijn van insect-bestoven gewassen, zoals appel, peer en aardbei, kan de bestuiving van die gewassen ook onvoorspelbaarder worden.

Tekst: David Kleijn, Wageningen University & Research; Ivo Raemakers
Beeld: David Kleijn (leadfoto: akkerhommel op knikkende distel); Boshommellandschap Geuldal