Levende doden #6: kleine heivlinder
SoortenNLAls je een weddenschap moet afsluiten over welke soort als eerste zal uitsterven, zetten veel mensen hun geld op de kleine heivlinder (Hipparchia statilinus). Het is een soort van droge, voedselarme zandgronden en het zal u niet ontgaan zijn dat we al een tijdje te maken hebben met de stikstofcrisis – wat betekent dat we de natuur verstikken in overmatige voedselrijkdom. Vroeger heette de stikstofcrisis gewoon ‘verzuring’ en daarvóór heette het ‘het mestprobleem’.
In de politiek manifesteerde het probleem zich voor het eerst in 1984, toen landbouwminister Gerrit Braks in de problemen raakte met zijn mestboekhouding. Bij de formatie van 1984 werd natuur verplaatst van cultuur en recreatie naar landbouw. De eerste vier jaar is nog geprobeerd er iets van te maken met het opstellen van het natuurbeleidsplan, maar daarna werd steeds duidelijker dat de V van LNV niet stond voor visserij of voedselkwaliteit, maar dat we te maken hebben met een ministerie van Landbouw en NatuurVernietiging.
De kleine heivlinder is bepaald niet het enige, maar wel een duidelijk slachtoffer. Het probleem van stikstof is al tot vervelens toe uitgelegd, maar omdat er nog steeds onthutsend veel rookgordijnen worden opgeworpen, doe ik het voor de zekerheid nog een keer. Overmatige depositie van stikstof verstoort de mineralenbalans in de bodem, waardoor de vegetatie verandert – en daarmee het leefgebied van veel dieren. Dat brengt niet alleen de bodem, maar ook het voedselweb uit balans. De voedingswaarde van waardplanten gaat omlaag, wat een negatief effect heeft op insecten die van die planten afhankelijk zijn. In plaats van de groentenmarkt is er alleen nog het fastfoodrestaurant. De planten staan er vaak nog wel, maar de insecten krijgen niet langer de juiste voedingsstoffen binnen waardoor ze verzwakken en verdwijnen.
Verzuring in de bodem zorgt ervoor dat slakjes hun huisje niet meer gebouwd krijgen, waardoor mezen te maken krijgen met kalkgebrek in hun pootjes. En die mezen waren toch al de pineut omdat het stapelvoedsel voor hun jongen – de larven van de wintervlinder – door stikstof fors in aantal afneemt. Stikstof werkt op alle plekken in het voedselweb door en is een probleem voor alle soorten in alle systemen. De effecten zijn niet onmiddellijk zichtbaar – er vallen geen vlinders dood uit de lucht – en daarom wordt er ook wel gesproken over ‘sluipmoordenaar stikstof’. De achteruitgang vindt vertraagd plaats en je ziet het pas als je systematisch door de jaren heen naar stikstofgevoelige soorten en gebieden kijkt.
In het geval van de kleine heivlinder speelt het grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) – ook wel tankmos genoemd omdat het als een tank over het landschap walst – ook een belangrijke rol. Het mos neemt explosief toe als gevolg van overmatige stikstofdepositie waardoor stuifzanden dichtgroeien. Het houdt veel vocht vast, waardoor de rupsen in de winter beschimmelen en de grassoorten, waar de soort afhankelijk van is, verdwijnen. Hierdoor beschimmelen de rupsen niet alleen, maar verhongeren ze ook.
Medewerkers van De Vlinderstichting en Staatsbosbeheer hebben de laatste tien jaar alles op alles gezet om de vlinder voor Nederland te behouden. Dat komt neer op het kunstmatig in stand houden van verschillende elementen van het natuurlijk leefgebied zoals het planten van de goede grassen in de randen van de stuifzanden, het onderhouden en herstellen van natuurlijke overgangen naar heide, het plaggen van stukken heide, het aanbrengen van reliëf, het aanplanten van nectarplanten in extreem droge seizoenen en het aanplanten of juist verwijderen van bomen. Al die tijd bleven de aantallen echter te laag om van een gezonde populatie te kunnen spreken. Sommige monitoringsbezoeken leverden, ondanks uitgebreid zoeken, slechts twee exemplaren op: een vrouwtje kleine heivlinder die uit arren moede een paring aanging met een gewone heivlinder.
Deze gewone heivlinder – groter en sterker dan zijn kleine broertje – volgt ongeveer dezelfde uitsterfcurve, alleen vertraagd omdat hij van een gunstigere uitgangspositie komt. Het is een patroon dat we in heel veel soortgroepen terugzien: eerst verdwijnen de zeldzame en kwetsbare soorten, daarna volgen ook de algemenere. Met kunstmatig herstel kun je een tijdje iets in de benen houden, maar de effecten daarvan zijn op zijn best tijdelijk gunstig. En de maatregelen die je moet nemen worden steeds idioter. We graven tegenwoordig stukken gebergte af om als gemalen steenmeel uit een helikopter te gooien in een bijna hopeloze poging de mineralenbalans in de bodem te herstellen.
Op termijn komt het alleen goed als we de problemen bij de bron aanpakken. De uitstoot van stikstof moet drastisch omlaag en de waterhuishouding in gebieden moet hersteld worden – binnen en buiten de natuur. Door dat steeds maar uit te stellen, maken we van ons natuurbeleid een hopeloze karikatuur.
Levende doden
Geen land ter wereld weet zoveel van zijn natuur als Nederland. Tegelijk gaat geen land ter wereld er zo slecht mee om. Omdat de overheid het systematisch laat afweten, is natuurbescherming afhankelijk geworden van de inzet van talloze vrijwilligers. Er zijn soorten die onmiddellijk uit Nederland zouden verdwijnen als zij hun inspanningen staken.
Om de twee weken portretteert Sander Turnhout een planten- of diersoort voor wie ‘het lot van de dodo’ dreigt. Dit portret is ook verschenen op De Groene Amsterdammer.
Tekst: Sander Turnhout, SoortenNL
Foto's: Albert Vliegenthart, De Vlinderstichting (leadfoto: kleine heivlinder); Ludwig Volbeda