Noordse Sterns

Maatregelen om kustbroedvogels te behouden en te beschermen

OBN Natuurkennis
12-OKT-2023 - Om populaties van kustbroedvogels te behouden en te versterken worden al vele decennia nieuwe broedgebieden aangelegd, en bestaande gebieden geschikt gemaakt. OBN Natuurkennis heeft Waardenburg Ecology en Deltamilieu Projecten opdracht gegeven te onderzoeken welke inrichtings- en beheermaatregelen succesvol zijn bij de aanleg, (her)inrichting of beheer van broedgebieden voor kustbroedvogels.

In natuurlijke situaties broeden kustbroedvogels op eilanden, stranden, strandvlaktes en kwelder- en schorrenzones. Allemaal plekken die niet of schaars begroeid zijn. In de afgelopen eeuw zijn veel natuurlijke broedgebieden van kustbroedvogels verdwenen of ongeschikt geworden. De aanleg van de Deltawerken, de afsluiting van de Zuiderzee en de Lauwerszee hebben op grote schaal effect gehad op de dynamiek in de estuaria (monding van een rivier met brakwater en getij). Om populaties van kustbroedvogels te behouden en te versterken worden al vele decennia nieuwe broedgebieden aangelegd, en bestaande gebieden opnieuw geschikt gemaakt.

Onderzoek

Het resultaat van het onderzoek - een rapport met adviezen gericht op Noordse stern, Visdief, Grote stern, Dwergstern, Kluut, Strandplevier en Bontbekplevier - is recentelijk gepubliceerd op de website van OBN natuurkennis (pdf: 1.774 KB). Het rapport geeft een goed beeld van de knoppen waaraan we zouden kunnen draaien om de typische kustbroedvogels te behouden en te beschermen. 

Een strandplevier loopt op het strand van Ameland naar zijn nest om te gaan broeden

Effectieve en duurzame maatregelen

Hieronder zijn een aantal maatregelen beschreven in volgorde van effectiviteit en duurzaamheid, die voor zowel bestaande kustbroedvogelgebieden gelden, als voor de aanleg en inrichting van nieuwe gebieden. Bij de locatiekeuze van nieuwe gebieden, is de aanleg van eilanden in buitendijkse (zoute of brakke) wateren het meest effectief en duurzaam. Met duurzaam bedoelen we hier de mogelijkheid tot het langdurig in stand houden van broedpopulaties tegen geringe beheerinspanningen.

  1. Natuurlijke dynamiek
    Het heeft de voorkeur om kustbroedvogelgebieden te behouden en te beheren door het handhaven of herstellen van natuurlijke dynamiek. Dit betekent een dagelijks wisselende waterstand als gevolg van getijde en de directe invloed van zout of brak water. De combinatie van wisselende waterstanden met zout of brak water heeft de grootste remmende werking op vegetatiesuccessie, waardoor het geschikte broedhabitat duurzaam behouden blijft. Bovendien is hierdoor de kans op vestiging van grondpredatoren relatief klein.

  2. Manipulatie waterpeil
    In binnendijkse gebieden waar natuurlijke (en vrij toegankelijke) dynamiek niet mogelijk is, heeft het de voorkeur om de broedgebieden te optimaliseren door gerichte manipulaties van het waterpeil door civieltechnische ingrepen. De sleutelfactor hierbij is remming van vegetatiesuccessie, en dat is het meest effectief met zout of brak water. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn dat het waterpeil tijdig vóór aanvang van het broedseizoen wordt verlaagd, zodat kale grond beschikbaar komt om te nestelen, en dat - met name voor kluut – wordt voorkomen dat het areaal zacht slib afneemt gedurende het broedseizoen.

  3. Zoet water gebieden
    De remmende werking van overspoeling met zoet water op de vegetatiesuccessie is veel minder sterk dan die met zout water. Desondanks is in gebieden met uitsluitend zoet water, de inzet van flexibel peilbeheer te prefereren boven uitsluitend activiteiten als maaien, kappen en branden om de vegetatiesuccessie te remmen. In broedgebieden met zoet water zijn naast flexibel peilbeheer bijna altijd ook aanvullende maatregelen nodig om deze geschikt te houden.

  4. Voedselarm zand aanbrengen
    Het verwijderen van de toplaag en opnieuw aanbrengen van voedselarm zand, eventueel in combinatie met schelpenlagen en/of zout, is eveneens een relatief duurzame manier om pioniersituaties terug te krijgen. Zand uit de Noordzee of uit diepere pleistocene lagen heeft de voorkeur. Door aanwezige zouten en/of zeer voedselarme samenstelling verloopt de vegetatiesuccessie daar traag.

  5. Aanvullende maatregelen
    Tot slot zijn er allerlei aanvullende maatregelen beschreven waarmee kustbroedvogels kunnen worden geholpen. Bijvoorbeeld maaien en afvoeren, inzet van vee, bestrijding van (grond)predatoren en/of meeuwen, plaatsen van elektrische hekken rondom kolonies (preventie tegen grondpredatoren) en inzet van broedpontons.
    Vanuit het perspectief van duurzaam beheer is het aan te bevelen eerst te proberen de punten één tot en met vier te realiseren, voordat aanvullende maatregelen worden ingezet.

Het rapport gaat nog verder in op separate stuurfactoren en andere relevante aspecten zoals locatie, omvang en vorm van gebieden, substraattype van broedlocaties (bijvoorbeeld zand, klei en schelpen), de dynamiek van het waterpeil, watertype (zout, brak, zoet), vegetatiesuccessie, voedsel, predatie en verstoring door predatoren, invloed van menselijke activiteiten, weersomstandigheden, interacties met andere vogelsoorten en tot slot vervuilende stoffen in het milieu. In aanvulling op de resultaten in het hoofdrapport, zijn in de bijlage soortspecifieke aandachtspunten opgenomen. Het rapport sluit af met een reeks aanbevelingen, variërend van aanvullend onderzoek tot adviezen over nieuwe financieringsmogelijkheden voor beheer van gebieden.

Meer informatie

  • Het rapport Inrichting en beheer van broedhabitat voor kustbroedvogels in Nederland (pdf: 1.774 KB). Het is geschreven door B. van den Boogaard, S.K. Jeninga, T.J. Boudewijn, Y.H.T.H. van der Horst, A. Potiek, H. Madden, R. van Bemmelen, F.A. Arts en R.C. Fijn in 2023. Het is te vinden onder het rapportnummer OBN-2020-116-DK bij OBN Natuurkennis in Driebergen.

Tekst: OBN Natuurkennis
Foto: Bas van den Bogaard (leadfoto: noordse sterns); Johan Krol