Hardste klappen voor vlinders in heide en duinen
De VlinderstichtingDe afname van de dagvlinders is in drie fasen in te delen: een daling met veertig procent in de eerste elf jaar, daarna een periode van negen jaar met een min of meer gestabiliseerde trend, met tegenwoordig in de laatste zeven jaar weer een nieuwe daling. Voor de trendberekening is gebruikgemaakt van een rekenmethode van het CBS om de ontwikkelingen in een soortgroep samen te vatten. Deze is toegepast voor iedere leefomgeving. Meer informatie over de methode vindt u in het artikel in ‘Vlinders’ (pdf; 1,4 MB). In de volgende beschrijving per leefgebied wordt ook verwezen naar de website van het Compendium voor de leefomgeving, waar trends voor meerdere soortgroepen worden gegeven.
Heide en duinen
Van alle leefgebieden in Nederland gaat het op de heide het slechtst met de dagvlinders. Bijna alle karakteristieke soorten gaan achteruit, of het nu de soorten van droge heide (zoals heivlinder en kommavlinder) of van vochtige heide (zoals gentiaanblauwtje) zijn. De situatie van vlinders op de heide mag welhaast hopeloos heten, hoe mooi paars de heide afgelopen nazomer ook kleurde. Een belangrijke oorzaak van die achteruitgang is de grote stikstofdepositie, zoals duidelijk wordt als we, zoals in dit Nature Today-bericht, kijken naar de heivlinder.
Ook in de duinen is het kommer en kwel. Veel vlindertellers klagen bij ons over de achteruitgang in hun routes en de cijfers bevestigen dit. In het begin van het meetnet in 1992 waren grote stukken van de open duinen een eldorado met parelmoervlinders, heivlinders en veel andere soorten. Overigens gaat het niet met alle vlinders in de duinen slecht. Vlinders die juist houden van duinstruweel (niet in de grafiek) doen het namelijk best goed: de vlindergemeenschap in de duinen verandert van soorten die houden van open grond en lage vegetatie in een gemeenschap van struweelminnende soorten.
Bos en grasland
Met de vlinders die houden van hoog opgaand bos met open plekken en bosranden (zoals kleine ijsvogelvlinder en grote weerschijnvlinder) gaat het goed. Dat de indicator van bosvlinders niet sterker stijgt, komt omdat de soorten van halfopen hakhoutbos, zoals bruine eikenpage en bosparelmoervlinder, het juist erg slecht doen.
Veel van de karakteristieke graslandvlinders weten nog steeds te overleven op wegbermen, agrarisch gebied zonder intensief beheer en natuurreservaten. Een aantal soorten van deze groep laat weliswaar een flinke achteruitgang zien (bijvoorbeeld argusvlinder en zwartsprietdikkopje), maar met icarusblauwtje, oranjetipje en hooibeestje gaat het nog best goed. Daarmee doen graslandvlinders het gemiddeld nog steeds heel redelijk, al zijn ze vrijwel verdwenen van de intensief gebruikte agrarische graslanden die het grootste deel van het agrarisch gebied en ook het grootste deel van het totaal Nederlands landoppervlak uitmaken. Tot het midden van de vorige eeuw kwamen ze daar massaal voor.
Stad en dorp
De tuinvlinders in stad en dorp laten een gemengd beeld zien. Natuurlijk zijn er al jaren in flinke delen van Nederland weinig kleine vossen, maar dat wordt gecompenseerd door stijgende aantallen van het boomblauwtje en bont zandoogje, die tegenwoordig in veel tuinen gezien worden. In stedelijk gebied is veel te bereiken met relatief kleine maatregelen, zoals tegels eruit, planten erin en een goed (maai)beheer in bermen en groenstroken. Voor stedelijk groenbeheerders is er op 20 januari een online inspiratiesessie van De Vlinderstichting over meer biodiversiteit in de stad.
Lees hier het hele artikel (pdf; 1,4 MB) uit 'Vlinders'.
Het meetnet vlinders is een onderdeel van het Landelijk Meetprogramma Vlinders dat wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van LNV en onderdeel is van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM).
Tekst: Chris van Swaay & Kars Veling, De Vlinderstichting en Martin Poot, CBS
Foto’s: Kars Veling (leadfoto: kommavlinder); meetnet vlinders