Laserscandata bieden zicht op micro-habitats van vlinders
De Vlinderstichting, Universiteit van AmsterdamLight Detection And Ranging (LiDAR) is een remote sensing-techniek waarmee zeer gedetailleerde 3D-opnamen van het landschap kunnen worden gemaakt. Hiervoor wordt met een vliegtuigje met een laserscanner over het landschap gevlogen. De afstand en positie van de punten waarop de laser reflecteert, worden opgemeten en hiervan wordt een puntenwolk van het landschap geproduceerd: een driedimensionaal beeld van het reliëf van het terrein, de gebouwen en de vegetatie. De Nederlandse waterschappen gebruiken deze techniek om het nationaal hoogtemodel van Nederland (het AHN) te produceren. De reflecties van de vegetatie zijn voor hen een restproduct, maar maken het voor ecologen mogelijk om de structuur van de vegetatie gedetailleerd in kaart te brengen, en dat over heel Nederland.
Onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en De Vlinderstichting hebben LiDAR-data gebruikt om de habitatvoorkeur van vlinders op kleine schaal in kaart te brengen. Ze deden dit voor vier bedreigde soorten: zilveren maan, heivlinder, kleine ijsvogelvlinder en bosparelmoervlinder. Deze soorten komen voor in uiteenlopende habitats: natte graslanden, droge heidevelden en duinen, vochtige bossen en droge bossen met open plekken. Zo kon worden vergeleken hoe goed verschillende biotopen geclassificeerd kunnen worden aan de hand van LiDAR-data. Met behulp van het Landelijk Meetnet Dagvlinders van De Vlinderstichting konden de onderzoekers locaties waar een soort wel voorkomt vergelijken met locaties waar deze ontbreekt. De landelijke LiDAR-dataset AHN3 (openbaar beschikbaar via Ahn.nl) werd gebruikt om de vegetatiestructuur op deze punten in kaart te brengen.
De verticale en horizontale vegetatiestructuur blijken bepalend voor het voorkomen van de vier vlindersoorten. Voor beide soorten van open terrein (de zilveren maan en de heivlinder) waren landschapskenmerken en de hoogte van de vegetatie de belangrijkste kenmerken, terwijl voor de soorten van bossen (de kleine ijsvogelvlinder en de bosparelmoervlinder) vooral de dichtheid van de hogere vegetatie en het aantal open plekken in het landschap belangrijk waren. Ook gaven de modellen nieuwe inzichten in de ecologie van de soorten; zo blijkt de aanwezigheid van hoge bomen (hoger dan twintig meter) van belang voor het voorkomen van de kleine ijsvogelvlinder. Beboste habitats konden beter in kaart worden gebracht dan open habitats, omdat lage en seizoensgebonden vegetaties zoals grassen en kruiden een stuk lastiger zijn te classificeren dan hogere, houtige vegetatie.
Met behulp van LiDAR-data kunnen we nu te weten komen welke vegetatiestructuren belangrijk zijn voor bepaalde soorten, waardoor geschikte gebieden in kaart kunnen worden gebracht of het beheer van leefgebieden kan worden verbeterd. Voor allerlei andere ongewervelden is dit eveneens mogelijk, mits gedetailleerde verspreidingsdata beschikbaar zijn. Het potentieel hiervan zal in de toekomst verder groeien doordat de LiDAR-gegevens nog gedetailleerder worden en frequenter worden ingewonnen. De huidige data zijn bijvoorbeeld ingewonnen in het winterhalfjaar, wanneer het maaiveld beter kan worden opgemeten door de afwezigheid van gebladerte, maar door ook ’s zomers data te verzamelen, kan de vegetatie van met name open terreinen veel beter in kaart gebracht worden. LiDAR biedt dus een groot potentieel om de habitats van ongewervelden te bestuderen.
Meer informatie
- Artikel Identifying fineāscale habitat preferences of threatened butterflies using airborne laser scanning
Tekst: Reinier de Vries, Universiteit van Amsterdam; Michiel Wallis de Vries, De Vlinderstichting; Szófia Koma; Daniel Kissling
Foto's: Kars Veling (leadfoto: bosparelmoervlinder)
Illustraties: Bakx en anderen, 2019; De Vries en anderen, 2021