Veel graslandvlinders in stedelijk gebied Nijmegen
De VlinderstichtingHet doel van het onderzoek was om de actuele staat van de groengebieden vast te leggen. Tijdens drie ronden (april-mei, juni-juli en augustus-september) zijn de terreinen helemaal doorkruist en zijn alle waargenomen dagvlinders en libellen genoteerd. Er zijn in totaal 2421 dagvlinders geteld, verdeeld over 21 soorten. 44 procent van de waargenomen vlindersoorten betrof de zogenaamde kroeglopers, mobiele vlinders die overal aanwezig zijn waar maar wat te halen valt. Het klein koolwitje was van deze groep verreweg het talrijkst. 41 procent van de vlinders behoort tot de typische graslandvlinders. Dit zijn soorten die redelijk mobiel zijn, maar zich toch vaak voortplanten op de locatie waar ze worden aangetroffen. Het zijn alle soorten die halfnatuurlijk, bloemrijk grasland nodig hebben. 15 procent van de vlinders waren gebonden aan bos(randen). De onderzochte groengebieden bestonden uit een afwisseling van grasland en gazon, bosjes en bosplantsoen en soms ook waterpartijen.
De graslandvlinders waren beter vertegenwoordigd dan in de onderzoeken van 2000 en 2007. Het hooibeestje, bruin zandoogje en oranje zandoogje werden duidelijk meer aangetroffen. Het oranje zandoogje is zich in Nijmegen aan het uitbreiden, want die kwam in de vorige onderzoeken nog helemaal niet voor en is in 2020 in vier groengebieden gevonden. De kleine parelmoervlinder, die zich mede dankzij de hitte en droogte landelijk uitbreidt, is ook in twee Nijmeegse groengebieden gevonden. Ook het scheefbloemwitje, een soort die pas in 2015 in Nederland verscheen, is tweemaal gevonden. De dikkopjes, ook graslandvlinders, waren nauwelijks aanwezig. Er werd één groot dikkopje en één zwartsprietdikkopje geteld en het geelsprietdikkopje werd in dit onderzoek helemaal niet gevonden, maar komt nog wel voor in een van de groengebieden. Daar zijn ook uit 2020 meldingen van uit het meetnet vlinders (NEM) en de NDFF. De dikkopjes hebben alle drie overstaande vegetatie nodig in de winter. Dat betekent dat er plekken moeten zijn waar grasvegetatie de winter door, van juni-juli tot het volgend jaar mei, moet blijven staan.
Uit de resultaten blijkt dat stedelijk gebied prima leefgebied kan vormen voor graslandvlinders, als er in inrichting en beheer maar rekening mee wordt gehouden. Kleurkeur is daarvoor een goed instrument. De graslandvlinders hebben het in het intensief gebruikte buitengebied moeilijk, wat de stad voor deze vlinders nog belangrijker maakt.
Tekst en foto’s: Kars Veling, De Vlinderstichting
Tekeningen in leadfoto: Annemarie van Lierop