Welriekende ganzenvoet op rivierstrand bij de Millingerwaard. bron Willem Braam.

Extreme zomers versnellen inburgering

FLORON
15-JAN-2019 - De laatste decennia worden er in ons land steeds meer planten uit warmere klimaatgebieden waargenomen. Aanvankelijk is het voorkomen onbestendig en blijft het onduidelijk in hoeverre deze soorten ingeburgerd zijn. Uit verspreidingsgegevens is af te leiden dat extreem warme en droge zomers de inburgering van sommige warmteminnende soorten aanzienlijk kunnen versnellen.

Planten die onopzettelijk door de mens uit andere streken of landen zijn aangevoerd en die zich op hun nieuwe groeiplaatsen niet blijvend weten te vestigen, worden als adventieven aangeduid. Blijvende vestiging blijft uit, omdat het klimaat ongeschikt is en de planten, bijvoorbeeld door vroeg invallende vorst in het najaar, hun levenscyclus niet kunnen voltooien en er geen zaden worden gevormd. Het ontbreken van geschikte biotopen voor kieming en vestiging kan ook blijvende vestiging verhinderen. Veel adventieven zijn bijvoorbeeld éénjarigen die voor kieming en vestiging afhankelijk zijn van pioniermilieu’s op verstoorde, schaars begroeide plekken. Als deze verstoorde plekken in de loop van de successie begroeid raken met overblijvende planten worden de éénjarigen verdrongen.

Op basis van de verspreidingsgegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is de verspreiding van soorten op basis van kilometerhokken (een vak van één bij één kilometer) over een langere periode te reconstrueren. De laatste decennia blijken een aantal, aanvankelijk als adventieven beschouwde, soorten zich binnen meerdere kilometerhokken en gedurende meerdere jaren te kunnen handhaven. Omdat deze soorten zich tegenwoordig zonder directe hulp van de mens weten te handhaven en te verspreiden, worden ze als ingeburgerd aangeduid. Wanneer de status van een soort verandert van adventief naar ingeburgerd, is vaak onduidelijk. Duidelijk is wel dat bij sommige soorten extreem warme en droge zomers een belangrijke rol spelen bij de statusverandering van adventief naar ingeburgerd.

Hete en droge zomers

De afgelopen decennia zijn er enkele uitzonderlijk warme en droge zomers geweest. De zomer van 2018 ligt nog vers in het geheugen, maar ook de zomers van 1976, 1983 en 2003 werden gekenmerkt door hoge gemiddelde temperaturen in combinatie met weinig neerslag.

Gemiddelde temperatuur en neerslagsom in De Bilt in de zomermaanden (juni, juli en augustus) per jaar (periode 1960-2018)

De zomers van 1976, 2003 en 2018 waren niet alleen warm en droog, maar ten gevolge van de droogte in grote delen van Europa was ook de waterstand in de rivieren erg laag. De lage waterstanden hadden tot gevolg dat er in die jaren in het rivierengebied een relatief grote oppervlakte met droogvallende oevers aanwezig was.

Gemiddelde waterstand in de Waal bij Nijmegen in de zomermaanden (juni, juli en augustus) per jaar (periode 1960-2018)

Postelein

Postelein (Portulaca oleracea) is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. De plant werd vroeger als groente gekweekt. Mede hierdoor raakte ze lang geleden wereldwijd verspreid. Alleen in noordelijke streken met koude klimaten ontbreekt deze warmteminnende plant.

Postelein op droogvallende rivieroever (augustus 2018)

In Nederland was Postelein al in de 17e eeuw bekend. In de vorige eeuw bleef het aantal waarnemingen van verwilderde planten aanvankelijk beperkt. Pas vanaf de extreem warme en droge zomer van 1976 werden er ieder jaar wel in ten minste één kilometerhok waarnemingen gedaan. In de warme zomer van 1983 werd Postelein in relatief veel kilometerhokken gescoord. In de zomer van 2003 wordt voor het eerst de grens van honderd kilometerhokwaarnemingen overschreden. Hierna neemt het aantal waarnemingen per jaar gestaag toe. Het jaar 2018 is een absoluut topjaar met relatief veel waarnemingen in kilometerhokken waaruit nog geen eerdere waarnemingen bekend waren.

Aantal kilometerhokken met waarnemingen van Postelein over de periode 1956-2018

Postelein wordt vooral aangetroffen tussen het plaveisel in het stedelijk gebied, maar ook op droogvallende rivieroevers, in bermen en op allerlei ruderale terreinen. De laatste decennia is de oppervlakte geschikt biotoop in de vorm van verhard oppervlak toegenomen en dit zal mogelijk ook bijgedragen hebben aan de explosieve toename van de soort.

Welriekende ganzenvoet

Welriekende ganzenvoet (Chenopodium ambrosioides, synoniem = Dysphania ambrosioides) is oorspronkelijk inheems in Midden- en Zuid-Amerika. De plant wordt als kruid ('Mexican-tea') en medicinaal gewas gekweekt en ontsnapt geregeld uit tuinen. In veel landen is het een akkeronkruid. Welriekende ganzenvoet wordt ook verspreid doordat de zaden als verontreiniging in zaaigoed aanwezig zijn. Tegenwoordig komt de plant wereldwijd in de tropische, subtropische en gematigde klimaatzones voor.

Welriekende ganzenvoet op rivierstrand bij de Millingerwaard

Welriekende ganzenvoet werd in de vorige eeuw af en toe in zuidelijke helft van het Nederland, met name in stedelijk gebied, waargenomen. Vanaf 2003 wordt de soort elk jaar in meerdere kilometerhokken waargenomen. In de zomer van 2003, een zomer met zeer lage rivierwaterstanden, werden er enkele vestigingen op drooggevallen oevers langs de Waal in de omgeving van Nijmegen gevonden. Vanuit deze 'bruggenhoofden' heeft de soort binnen tien jaar kans gezien zich stroomafwaarts langs de Waal te verspreiden tot langs de Merwede en het Hollandsch Diep. Na 2011 nestelde de soort zich langs de Nederrijn. Het jaar 2018 was ook voor deze soort een absoluut topjaar met waarnemingen in meer dan 160 kilometerhokken.

Aantal kilometerhokken met waarnemingen van Welriekende ganzenvoet over de periode 1956-2018

Om dit object in te laden dien je marketing-cookies te accepteren.

Opmars van Welriekende ganzenvoet. Achtereenvolgens verschijnen de waarnemingen uit de periode 1980-2018 (Bron: FLORON)

Postelein en Welriekende ganzenvoet zijn voorbeelden van warmteminnende soorten, die mede dankzij enkele extreem warme en droge zomers kans hebben gezien zich blijvend in Nederland te vestigen. Niet alleen zijn deze soorten goed aan warme en droge omstandigheden aangepast, maar in deze zomers ontstaat er ook een grotere oppervlak aan geschikt biotoop in de vorm van droogvallende rivieroevers en open plekken in verdroogde vegetaties. Zeer waarschijnlijk hebben ook de inrichtingsmaatregelen in het kader van 'Ruimte voor de Rivier' bijgedragen aan het scheppen van optimale pioniersomstandigheden, met name voor Welriekende ganzenvoet. Postelein profiteert waarschijnlijk ook van toenemende verstedelijking.

De gemiddelde zomertemperaturen zijn ten opzicht van 1900 met ongeveer 1,8°C toegenomen. Nog afgezien van de incidentele extreme zomers hebben warmteminnende soorten tegenwoordig dus de wind mee.

Tekst: Ruud Beringen & Michiel Verhofstad, FLORON
Foto's: Willem Braam (leadfoto: Welriekende ganzenvoet); Kees Groen
Figuren: KNMI; Rijkswaterstaat Waterinfo; FLORON; NDFF
Film: FLORON