Raadselachtige rifbouwer zag Abraham al
Stichting ANEMOONLangs een zandige en slikkige kust is de biodiversiteit over het algemeen gering. Weliswaar is de rijkdom aan individuen vaak groot, denk aan de qua biomassa rijke wadplaten, maar het aantal soorten is klein. Pas als er ook vast substraat is, neemt de biodiversiteit toe. Dat zie je meteen als de mens substraat aanbrengt in de vorm van basaltdijken, havenhoofden, pieren, windmolenparken en ook scheepswrakken. Alles begroeit razendsnel. De zich vasthechtende soorten zorgen op hun beurt voor schuilgelegenheid en voedsel voor andere organismen. De laatste jaren zijn er initiatieven om het natuurlijke harde substraat langs de Nederlandse kust weer te laten toenemen. En dat is dikke winst voor de natuur.
Natuurlijke rifbouwers
Hoewel de natuur gretig gebruik maakt van het door de mens aangebrachte substraat, gaat er niets boven natuurlijk, zichzelf in stand houdend en met alle natuurlijke fluctuaties meegroeiend substraat. Nog niet zo lang geleden lagen er in onze ondiepe kustwateren op diverse plaatsen schelpdierbanken, die een aanzienlijke soortenrijkdom hadden en soms zelfs een bescheiden rol speelden bij de kustverdediging. Deze banken bestonden uit de eetbare mossel en de Platte oester. Daarbij waren er in dieper water, op de oestergronden in het gebied boven de Waddeneilanden, eeuwenoude banken met megagrote 'oer-oesters', die zorg droegen voor een permanente aanvoer van oesterlarven. Helaas verdwenen in de tweede helft van de vorige eeuw alle oesterbanken en veel mosselbanken, door een aaneenschakeling van factoren, merendeels veroorzaakt door de mens.
Nieuwe mogelijkheden voor rifvorming
Hoewel de inheemse Platte oester (Ostrea edulis) vrijwel uit ons land verdween, zagen we aan het eind van de vorige eeuw de opkomst van door oesterkwekers ingevoerde Japanse oesters (Crassostrea gigas, tegenwoordig ook Magallana gigas genoemd). Deze 'ontsnapte' soort was niet in toom te houden. Basaltoevers en andere substraten werden in noodtempo gekoloniseerd. Eerst in Zeeland, vervolgens langs de Hollandse kust en in het Waddengebied. Hoewel beschouwd als enorme plaag, groeide geleidelijk ook het besef dat de Japanse oester een niche vulde die ontstaan was door het wegvallen van de banken met de eerder genoemde schelpdieren. Gelukkig maar, want de functies van schelpdierbanken en riffen zijn legio. Zoals bijvoorbeeld de filter- en sedimentatiefunctie, het voedselaanbod en de mogelijkheden als schuilplaats en vestigingsplek voor andere soorten. In de slikgebieden in Zeeland en op de Wadden ontstonden weer uitgebreide (Japanse) oesterbanken. En ironisch-positief: de invasieve soort lijkt er zelfs voor te zorgen dat de inheemse Platte oester weer terug kan komen. Onder meer op het door ARK Natuurontwikkeling gemonitorde en uitgebouwde schelpdierrif bij de Brouwersdam, leven inmiddels tussen de Japanse oesters ook weer larven producerende inheemse oesters.
Nog een exotische rifbouwer
Was het bij de Japanse oester duidelijk dat een invasieve exoot behalve een schadelijke, ook een nuttige kant kan hebben, van een andere rifbouwende exoot moet dit nog worden bewezen. En dat terwijl deze al ruim vijftig jaar in ons land aanwezig is en dus Abraham al gezien heeft...
Het gaat hier om de Trompetkalkkokerworm (Ficopomatus enigmaticus). Niet alleen betekent de naam enigmaticus iets als 'raadselachtig', ook andere kanten aan deze worm zijn nogal raadselachtig. Zo wist men lange tijd niet wat het exacte herkomstgebied op aarde was, naar men nu aanneemt hoogstwaarschijnlijk Australië, en hoe de soort bij ons terecht is gekomen. De eerste Nederlandse exemplaren werden al in 1967 ontdekt in het Veerse Meer, in het Kanaal door Walcheren en in de binnenhaven van Vlissingen. De worm gedijt het best op plaatsen met brak water, maar leeft ook in zout water.
In 1993 kwamen de eerste meldingen uit het Noordzeekanaal. Inmiddels is het hier een van de meest algemene soorten.
De dieren vormen beneden de waterspiegel grote klompen van aan en in elkaar gegroeide kalkkokers op stenen en ander substraat. Op de bodem zelf bouwt de soort plaatselijk echte rifachtige structuren. Voor electriciteitscentrales en vergelijkbare instellingen is de soort daarmee een 'fouling-species', die buizen en in- en uitlaten kan doen verstoppen. Wanneer de soort te algemeen wordt, kunnen hele ecosystemen worden aangepast en aangetast, met soms drastische effecten op inheemse soorten.
Maar ook hier zitten aan het verhaal meerdere kanten. In het Noordzeekanaal schuilen tussen de kalkkokerriffen veel andere dieren, zoals kleinere vissen (grondeltjes), kreeftachtigen en weekdieren. Andere organismen hechten zich op de kokers vast (mosdiertjes, algen, brakwatermossels en dergelijke) en de wormen zelf vormen ook een voedselbron voor de dieren die de kokers kunnen kraken, zoals de Chinese wolhandkrab en rivierkreeften. De kokerwormen zijn uiterst efficiënte filteraars die de waterkwaliteit, het zuurstofgehalte en ook de helderheid verbeteren. Te hoge aantallen van deze exotische filteraar kunnen daarentegen het aanwezige plankton negatief beïnvloeden, waardoor er minder overblijft voor andere soorten. Extreme groei kan in theorie zelfs invloed uitoefenen op de sedimentatie- en hydrodynamiek in het kanaal. Kortom: net als bij de oesterriffen in zee, worden de rifachtige kolonies van deze exoot in het brakke water van het Noordzeekanaal gekenmerkt door allerlei interacties tussen verschillende organismen en mechanismen die een rif kunnen doen groeien, verrijken en haar functie in het ecosysteem helpen bepalen.
Schoonheid
En ten slotte, los van het grote geheel, is er nog een ander, meer esthetisch aspect aan deze exotische rifbouwer: ze vormen soms de prachtigste structuren. Waar kunstzinnige mensen kunnen genieten van de grillige takken- en wortelgroei van bomen en struiken, genieten waterwaarnemers van de kokerformaties en de wormen zelf, met hun fraaie, wijd uiteenstaande, geveerde kieuwkransen.
Tekst: Rykel de Bruyne en Adriaan Gmelig Meyling, Stichting ANEMOON
Foto's: Ron Offermans (leadfoto: een rif van de Trompetkalkkokerworm in het Noordzeekanaal, met vooraan een op het rif fouragerende steurgarnaal)