Lederster

Zeer zeldzame Ledersterren ontdekt in duinen Zuid-Holland

Nederlandse Mycologische Vereniging
18-MRT-2015 - Op 11 maart werden in een duinvallei ten westen van ’s Gravenzande (Gem. Westland) Ledersterren ontdekt. De Lederster is een in Nederland zeer zeldzame buikzwam. Ze werden gevonden op het talud van een enige jaren geleden opgeworpen hoop grond. Deze grond was afkomstig van plagwerkzaamheden van een vochtig gedeelte van dezelfde duinvallei waarin de Ledersterren werden gevonden.

Bericht uitgegeven door de Nederlandse Mycologische Vereniging [land] op [publicatiedatum]

Op 11 maart werden in een duinvallei ten westen van ’s Gravenzande (Gem. Westland) Ledersterren ontdekt. De Lederster is een in Nederland zeer zeldzame buikzwam. Ze werden gevonden op het talud van een enige jaren geleden opgeworpen hoop grond. Deze grond was afkomstig van plagwerkzaamheden van een vochtig gedeelte van dezelfde duinvallei waarin de Ledersterren werden gevonden.

De Lederster (Mycenastrum corium) is geen echte aardster maar een tot 20 centimeter grote bolvormige tot aardappelvormige buikzwam. De basis zit met een witte, stevige streng aan het ondergrondse mycelium vast. De ongeopende, soms grofschubbige buikzwammen zijn witcrème tot donkergrijs-zwart. De Lederster is altijd dikwandig (2 tot 4 millimeter), dit in tegenstelling tot andere erop gelijkende buikzwammen. De buitenste laag van de Lederster schilfert af waardoor een min of meer vlekkerig patroon ontstaat. De binnenste laag is zeer stevig en dik, stug en leerachtig. Bij rijpheid scheurt de wand onregelmatig tot mooi stervormig open, waardoor de onbedekte zwartbruine sporenmassa zichtbaar wordt. De slippen buigen weliswaar net als een echte aardster naar buiten maar blijven min of meer schuin omhoog wijzen. Aan de dikke, kurkachtige, leerachtige slippen ontleent de Lederster zijn Nederlandse naam.

Ledersterren (foto: Peter Peperkamp)

De sporen zijn bolrond met een doorsnede van 10 tot 13 micrometer, inclusief een netvormige ornamentatie van circa 1 micrometer hoog. De bruinachtige springdraden zijn tot 20 micrometer dik en bezet met spitse, vaak gekromde doornachtige uitsteeksels.

Sporen en springdraden Lederster (foto: Peter Peperkamp)

Standplaatsen
De Lederster is geen soort van schrale voedselarme plaatsen, integendeel. Ze moet het hebben van voedselrijke, ruderale terreintypen. Dit zijn terreintypen die door paddenstoelenkenners minder worden bezocht. Om meer kans te maken op bijzondere paddenstoelen worden bij voorkeur de meer schrale terreinen uitgekozen. Het zou daardoor kunnen dat de Lederster meer voorkomt in Nederland dan de verspreidingskaart aangeeft.

Beschrijvingen van vindplaatsen uit het verleden winden er geen doekjes om. Verwaarloosde duinterreinen met niet afgeronde of rommelige graafwerkzaamheden of akkertjes met hopen plantafval waar de aardappelen nog liggen te rotten. Ook in het buitenland staan ze bekend om hun rommelige standplaatsen met al of niet rottend plantmateriaal. Zelfs buitendijks worden Ledersterren gevonden in de nabijheid van het vloedmerk met organisch aanspoelsel op de overgang van schorachtig gebied naar duindoornstruweel. De vindplaatsen bevinden zich allemaal op min of meer ruderale, verpauperde terreintypen.

De Lederster is een stikstofminnaar van open, droge, warme plaatsen. Ook de nieuwe vindplaats “op het talud van een hoop afgeplagde grond die afkomstig is van een voedselrijke bovenlaag” past in het rijtje van genoemde terreintypen thuis. Dergelijke terreinen komen, in tegenstelling tot de zeldzame Lederster, algemeen voor in Nederland.

Lederster (foto: Nicolien van Loen)

Voorkomen
De kosmopolitische Lederster werd in 1976 voor het eerst in Nederland gevonden op Goeree nabij Goedereede. Tot nu toe zijn Ledersterren slechts bekend van een handvol vindplaatsen in het zuidwesten van ons land beneden de grote rivieren.

De vondst van een Lederster in 1924 bij Nieuwpoort was jarenlang de enige op Belgisch grondgebied. De laatste jaren worden Ledersterren regelmatig gevonden in De Panne-Houtsaegherduinen in West-Vlaanderen.

Tekst: Martijn Oud, Nederlandse Mycologische Vereniging
Foto’s: Peter Peperkamp; Nicolien van Loen