Kleine schorseneer kwijnt weg
Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED), Science4NatureBericht uitgegeven op [publicatiedatum]
Het gaat erg slecht met de Kleine schorseneer in Nederland. De resterende populaties produceren nog nauwelijks zaad. Planten die bij elkaar in de buurt staan verschillen genetisch te weinig en de bloeitijd overlapt onvoldoende. Om de soort te redden zou de vegetatie korter en meer open moeten zijn; dit kan bereikt worden met maaien en kleinschalig plaggen. Daarnaast zou handmatige kruisbestuiving tussen ver uit elkaar gelegen planten de zaadproductie kunnen verhogen.
Esther Senden en Misha Paauw, twee studenten Biologie van de Universiteit van Amsterdam (UvA), deden dit voorjaar hun stageonderzoek naar Kleine schorseneer (Scorzonera humilis) op de Veluwe, waar nog populaties voorkomen in het Nationale Park Hoge Veluwe (10 plekken) en rond Radio Kootwijk (5 plekken). Ze onderzochten de genetische diversiteit, de bestuivingsbiologie en het voortplantingssucces.
Genetische variatie
De genetische diversiteit was in totaal nog redelijk. Dit is te danken aan de lange levensduur van de planten, die een flinke, vaak ondergronds vertakte, penwortel met reservevoedsel hebben. De verdeling van de genetische diversiteit over populaties en subpopulaties was nogal verrassend. Normaal zou zijn een patroon waarin dicht bij elkaar gelegen populaties het meest op elkaar lijken, en de verwantschap afneemt naarmate populaties verder uiteen liggen. Bij de Kleine schorseneer is dat patroon danig verstoord en zijn er dichtbij elkaar gelegen populaties die genetisch heel weinig op elkaar lijken. Dat komt doordat er inmiddels veel planten zijn weggevallen, terwijl er geen uitwisseling van genen (via stuifmeel en zaad) tussen de populaties (meer) plaatsvindt.
Bestuiving en zaadproductie
Dat laatste komt niet doordat de planten geen insectenbezoek meer ontvangen, want op de bloemhoofdjes zagen we allerlei zweefvliegen en zelfs af en toe aardbeivlinders. Die bestuivers zorgen echter nauwelijks voor zaadproductie. Dat heeft twee oorzaken: Kleine schorseneer is zelf-incompatibel, wat betekent dat er een genetisch mechanisme is dat niet alleen zelfbestuiving voorkomt, maar er ook voor zorgt dat niet alle planten met elkaar kunnen kruisen. Alleen kruisbestuiving tussen planten met verschillende varianten van het zelf-incompatibiliteitsgen levert kiemkrachtig zaad op. Er is dus genetische diversiteit in de populatie nodig om voldoende zaad te kunnen produceren. Ten tweede bleek er heel weinig overlap te zijn in de bloei van verschillende individuen die in elkaars nabijheid groeien. Daardoor wordt het toch al geringe aantal potentiële partners nog veel kleiner. Het gevolg is dat er in de op natuurlijke wijze bestoven bloemhoofdjes op de hele Veluwe nagenoeg geen goede zaden werden gevonden. Alleen nadat met de hand stuifmeel tussen bloemhoofdjes was overgebracht, bleken er zaden gevormd te zijn, en dan nog steeds erg weinig, veroorzaakt door de beperkte beschikbaarheid van geschikte partners.
Herstelplan
Hoe kunnen we de levensvatbaarheid van de Kleine schorseneer vergroten? Allereerst zal de habitatkwaliteit verbeterd moeten worden, want de meeste planten staan in een hoge en dichte vegetatie van Struikhei en Pijpenstrootje met een dikke strooisellaag. Daardoor wordt de bloei bemoeilijkt, en misschien wordt de bloeisynchronisatie tussen de verschillende individuen er ook door beïnvloed. Maaien of gericht kleinschalig branden zijn geschikte maatregelen voor het opener en korter maken van de vegetatiestructuur. Dat heeft ook positieve effecten op andere plantensoorten, insecten en reptielen. Het produceren van zaad heeft alleen zin wanneer er voldoende plekken zijn waar dat zaad kan kiemen en de kiemplanten zich kunnen vestigen. Daarvoor is kleinschalig afplaggen rond de bloeiende planten een goede beheermaatregel.
Als de habitatkwaliteit verbeterd is zal onderzocht moeten worden in hoeverre dit de natuurlijke bloei en zaadzetting heeft kunnen verbeteren, bijvoorbeeld doordat de planten dan in een kortere en meer open vegetatie staan. Daardoor zou de bloei meer gelijktijdig kunnen plaatsvinden, zodat potentiële partners elkaar beter kunnen vinden, mede omdat in een kortere vegetatie waarschijnlijk óók het bloembezoek zal verbeteren.
Genetic rescue
Mochten al deze maatregelen nog steeds niet tot een betere levensvatbaarheid leiden, dan is ‘genetic rescue’ nog een optie. Dat zou in eerste instantie kunnen bestaan uit het handmatig kruisbestuiven tussen individuen van (te) ver uiteen gelegen plekken. In tweede instantie is ook kruisbestuiving (en dus genenuitwisseling) tussen de Hoge Veluwe en Radio Kootwijk te overwegen. Dat gaat niet gepaard met risico’s, want de genetische verschillen tussen beide gebieden zijn niet groter dan die tussen twee dicht bij elkaar gelegen plekken binnen één gebied.
Tekst: Gerard Oostermeijer, Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED), Universiteit van Amsterdam en Stichting Science4Nature; Esther Senden, Misha Paauw en Patrick Meirmans, IBED, UvA en Sheila Luijten, Stichting Science4Nature
Foto’s: Gerard Oostermeijer; Sheila Luijten