Heerlijke lente voor vogels uit Afrika
Bericht uitgegeven door De Natuurkalender [land] op [publicatiedatum]
Uit een voorlopige analyse van de eerste duizenden waarnemingen van amfibieën, vlinders en vogels die via Natuurkalender.nl zijn doorgegeven blijkt dat de verschillende soortgroepen zeer wisselend op de koude lente gereageerd hebben. De amfibieën waren, sinds de waarnemingen in 2005 begonnen, niet zo laat en werden dit jaar tot een maand later actief dan normaal. De meeste vlindersoorten verschenen maar anderhalve week later dan het gemiddelde van de afgelopen twaalf jaar. De vogels die ver in Afrika overwinterd hebben kwamen gemiddeld niet eerder of later terug. Zij kunnen daardoor beter profiteren van de jaarlijkse voedselpiek die later is dan voorgaande jaren.
Het KNMI spreekt over één van de koudste lentes in honderd jaar; met name maart was uitzonderlijk koud. De ontwikkeling van planten ligt gemiddeld twee weken achter op voorgaande jaren. Hieronder een eerste analyse van de ontwikkeling van diverse groepen diersoorten die in het kader van De Natuurkalender worden bijgehouden door duizenden vrijwilligers en scholieren.
Amfibieën een maand later
De amfibieën waren erg laat dit jaar. Natuurkalenderwaarnemers zagen de eerste bruine en groene kikkers, de gewone pad en de gewone watersalamander drieënhalve week tot een maand later op het land of in het water verschijnen dan voorgaande jaren. Sinds De Natuurkalender in 2005 eerste waarnemingen van amfibieën begon te verzamelen zijn ze niet zo laat geweest. Tussen 2005 en 2012 verschenen de eerste amfibieën gemiddeld in maart en in het zeer vroege 2008 werden de eerste bruine kikkers al in februari gezien of gehoord. De combinatie van temperatuur (minimaal 6°C) en luchtvochtigheid zijn belangrijk voor amfibieën om op gang te komen. Doordat maart dit jaar zo koud was, verschenen veel kikkers, padden en salamanders dit jaar pas in april. Wat betreft eieren leggen, haalden de dieren hun achterstand een beetje in. Bruine kikker en gewone pad deden dit drie weken later dan gemiddeld tijdens afgelopen jaren.
Vogels
Bij de vogels maken we elk jaar onderscheid tussen de vogels die ver in Afrika overwinteren (langeafstandstrekkers) en de vogels die gedurende de winter hier blijven of naar het zuiden van Europa of het noorden van Afrika vliegen (de korteafstandstrekkers). De korteafstandstrekkers als vink, zanglijster en zwartkop lieten zich dit jaar gemiddeld ongeveer een week later zien of horen dan voorgaande jaren. De tjiftjaf werd sinds De Natuurkalender in 2001 begon niet zo laat gehoord als dit jaar. Pas op 9 april had de helft van de waarnemers het karakteristieke geluid gehoord, bijna drie weken later dan het gemiddelde van de voorgaande twaalf jaar en zelfs een maand later dan het vroegste jaar, 2007. De vogels liepen vertraging op door harde tegenwind en slecht weer in Zuid-Europa. Opvallend was dat veel tjiftjaffen bij aankomst door de kou stil bleven en dus niet opgemerkt werden.
De langeafstandstrekkers waren gemiddeld maar twee dagen later terug in ons land dan het gemiddelde van de afgelopen twaalf jaar. In Afrika merken ze natuurlijk niets van de weersomstandigheden hier. Fitis en blauwborst liepen de grootste vertraging op, respectievelijk elf en negen dagen. De gierzwaluw was met een gemiddelde aankomst van 27 april precies op tijd terug voor het koningsfeest. Dit jaar zou wel eens een goed jaar voor de langeafstandtrekkers kunnen worden omdat hun ‘mismatch’ met de ontwikkeling in de natuur dit jaar uitblijft.
Vlinders
De meeste vlindersoorten werden dit jaar één tot drie weken later waargenomen dan voorgaande jaren. Groot koolwitje verscheen dit jaar gemiddeld zes dagen later; gehakkelde aurelia wel negentien dagen. De late ontwikkeling is vooral te wijten aan de zeer koude maart. Vlinderoverwinteraars als dagpauwoog en citroenvlinder, die vaak al in maart en soms nog eerder tevoorschijn komen, werden dit jaar door veel mensen pas in april voor het eerst gezien. De paar warme dagen aan het begin van maart zorgden ervoor dat de kleine vos een uitzondering vormt op de rest. Die werd twee weken eerder waargenomen dan gemiddeld. Van popoverwinteraars als boomblauwtje en oranjetipje, die de laatste jaren gemiddeld half april voor het eerste gezien werden, lag de mediaan (middelste van alle eerste waarnemingen) dit jaar pas op respectievelijk 25 april en 1 mei. Momenteel komen de eerste waarnemingen van hooibeestje en icarusblauwtje binnen, soorten die als rups overwinteren. Ook deze vlinders zijn iets later dan afgelopen jaren toen de mediaan op respectievelijk 14 en 17 mei uitkwam. Vlinders ondervinden trouwens geen hinder van de kou. Ze blijven op een beschut plekje zitten en komen vanzelf tevoorschijn als de zon gaat schijnen.
Tekst: Sara Mulder, Arnold van Vliet en Wichertje Bron, De Natuurkalender, Wageningen University
Foto’s: Arnold van Vliet, Willem Domhof, Harvey van Diek, Kars Veling
De Natuurkalender werkt samen met een groot aantal partners waaronder RAVON, Sovon Vogelonderzoek Nederland, De Vlinderstichting, FLORON, en VARA Vroege Vogels