Geelsterren
FLORONBericht uitgegeven door FLORON op [publicatiedatum]
Bol- en knolgewassen behoren tot de vroegste bloeiers. Het aantal echt inheemse soorten uit deze groep is echter beperkt. De Geelster hoort er in elk geval bij, maar is bij velen minder bekend. Een gevolg van de onopvallende bloei en het beperkte verspreidingsgebied.
Enkele weken geleden waren hier alleen bosjes sprieterige langwerpige slappe bladen zichtbaar, maar inmiddels zijn de bloemen te voorschijn gekomen. Het bloemdek van zes bloembladen, van binnen geel , aan de buitenzijde groenachtig, maakt meteen duidelijk dat Geelsterren tot de lelie-familie behoren. Bij zonnig weer zijn de gele sterretjes duidelijk zichtbaar. Bij donker of regenachtig weer zijn de groene bloemen maar moeilijk te vinden. Waar geelsterren groeien, komt ook vaak Speenkruid voor. Wie ze eenmaal bloeiend naast elkaar heeft gezien, zal ze alleen al aan de verschillende kleuren geel kunnen onderscheiden.
Van de vier inheemse soorten Geelster is de Weidegeelster het algemeenst. De vindplaatsen liggen vooral langs de grote rivieren en in het bijzonder de IJssel. Hier komt zeldzamer ook de Akkergeelster voor. Weidegeelster wordt behalve langs de IJssel ook gevonden langs de binnenduinrand. Weide- en Akkergeelster zijn van elkaar te onderscheiden door de beharing van bloemstelen en bloemdekbladen: Weidegeelster is kaal, Akkergeelster is behaard. Bovendien heeft de Weidegeelster meestal één tot vier bloemen per bloemsteel, Akkergeelster heeft meestal vijf tot tien bloemen.
Voor vindplaatsen van Weide- en Akkergeelster kunnen we in de omgeving van de IJssel terecht. Zo zijn er groeiplaatsen bekend uit de omgeving van Brummen, Zutphen en Zwolle. Afgelopen week heb ik behalve in het Worpplantsoen ook bloeiende Geelsterren gezien op de begraafplaats van Terwolde en aan de noordkant van het kerkje van Terwolde. Maar wie oplet zal ze op diverse plekken in het stroomgebied van de IJssel tegenkomen. Bijvoorbeeld op kerkhoven, op boerenerven, in weilanden, langs paden, onder struiken en op plekken waar vaak geschoffeld wordt. Het schoffelen zorgt meteen voor verdere verspreiding van de bolletjes, maar is waarschijnlijk ook de oorzaak dat de plant niet overal tot bloei komt. Soms liggen de groeiplaatsen kilometers van de IJssel verwijderd, maar vaak is er toch wel een verband aan te wijzen met het stroomgebied van de rivier, of met het overstromingsgebied in een ver verleden. Op groeiplaatsen verder van de IJssel, is waarschijnlijk al of niet opzettelijk mensenwerk in het spel. Dat geldt niet voor de groeiplaatsen langs de binnenduinrand.
Helaas komen lang niet alle Geelsterren tot bloei. Het is dan meteen een stuk lastiger om ze herkennen. Geelsterren hebben een bolletje, bij niet-bloeiende exemplaren vaak zelfs een cluster van bolletjes. Een niet-bloeiend exemplaar van Weidegeelster heeft twee (of drie) grondstandige bladeren per bol; een niet-bloeiend exemplaar van Akkergeelster heeft één grondstandig blad. Vooral bij Akkergeelster is het moeilijk om bloeiende exemplaren te vinden; misschien wel de reden waarom hij verondersteld wordt zeldzamer te zijn dan de Weidegeelster.
De vroege bloei is ook de reden dat groeiplaatsen van Geelsterren later in het jaar over het hoofd worden gezien. Vóór eind april zijn ze uitgebloeid en in de loop van mei verdwijnen de resterende bovengrondse delen. Wie Geelsterren wil vinden, moet nu dus op zoek. Nieuwe groeiplaatsen kunnen worden doorgegeven via telmee.nl of waarneming.nl.
Tekst en foto: Egbert de Boer, FLORON