Aronskelk, geurkaars en insectenval ineen, bloeit weer
De NatuurkalenderBericht uitgegeven door FLORON op [publicatiedatum]
Eind april begin mei is de bloeitijd van de Gevlekte aronskelk. De bloeiwijze van de Gevlekte aronskelk is in meerdere opzichten bijzonder. Wanneer de plant in bloei staat is bijvoorbeeld niet direct te zien, maar te voelen. Ook worden mogmugjes een dag lan in de val gelokt om zo te helpen met de bestuiving van de planten.
Het eerste wat opvalt, is dat de eigenlijke bloemen niet zichtbaar zijn. Ze worden namelijk geheel omsloten door het onderste deel van de bloeischede, de ketel. Alleen het steriele deel van de bloeiwijze, de knots, steekt buiten het schutblad uit. Of de plant werkelijk in bloei staat is van buiten dus niet te zien, maar het is wel te voelen. Tijdens de bloei produceert de plant namelijk een voelbare hoeveelheid warmte. Ongeveer vijf uur nadat het bovenste deel van de bloeischede zich geopend heeft, bereikt de plant zijn maximumtemperatuur. Deze kan oplopen tot wel 35 graden Celcius. Temperaturen van zelfs 14 graden boven de omgevingstemperatuur zijn gemeten.
De eigenlijke bloeitijd van een individuele plant van de Gevlekte aronskelk duurt maar twee dagen. Tijdens deze bloei fungeert de plant als een ingenieuze insectenval. De Gevlekte aronskelk maakt namelijk gebruik van vrouwelijke motmugjes (Psychoda phalaenoides) om kruisbestuiving tot stand te brengen. Deze mugjes leggen hun eitjes gewoonlijk in koemest. De plant lokt de mugjes door een aroma te verspreiden met dezelfde chemische verbindingen als die uit koemest vervluchtigen. Tijdens het “verdampen” van deze vluchtige geurstoffen bereikt de knots van de bloeiwijze zijn hoogste temperatuur en wordt dan ook voelbaar warm. De mugjes die door de geur worden aangetrokken proberen op de binnenkant van de bloeischede te landen. De opper van de bloeischede (inclusief de ketel) heeft echter een speciale microstructuur en is bovendien geolied. Hierdoor krijgen de insectenpootjes hierop geen grip en glijden de mugjes naar beneden. Een krans van steriele bloemen, met de vorm van naar beneden gerichte haren, fungeren als een zeef waar de mugjes alleen van boven naar beneden doorheen kunnen. De mugjes belanden aldus op de bodem van de ketel, bij de dan net bloeiende vrouwelijke bloemen.
De energie voor de warmteproductie verkrijgt de plant door het verbranden van zetmeelreserves. Tijdens de warmtepiek treedt dan ook een meetbare piek in koolzuurgasproductie (CO2) op. Het zware koolzuurgas zakt in de ketel en hoopt zich daar op. Het weefsel van de ketelwand bevat echter minuscule gaatjes zodat wel enige gasuitwisseling mogelijk is en de opgesloten mugjes dus niet al te zeer bedwelmd raken.
De stempels van de vrouwelijke bloemen scheiden een stroperige, suikerhoudende vloeistof af. Het is niet helemaal duidelijk of deze vloeistof als “nectar” voor de mugjes dient. Waarschijnlijk speelt het stempelvocht een rol bij de ontvangst en ontkieming van de stuifmeelkorrels. Het is mogelijk dat een deel van de mugjes al een andere plant heeft bezocht en dus stuifmeelkorrels met zich mee draagt. Het kan ook als plakmiddel dienen waaraan de stuifmeelkorrels zich hechten als de mugjes de plant de volgende dag weer verlaten.
In de volgende ochtend gaan de helmknoppen namelijk open zodat de mugjes onder een douche van vallende stuifmeelkorrels terechtkomen. De haarachtige steriele bloemen zijn nu verwelkt en sluiten de ketel niet meer af. Door een verminderde celspanning is de binnenkant van de ketel en de oppervlakte van de “opgebrande” knots ruwer en dit geeft de mugjes meer houvast. De met stuifmeel beladen mugjes kunnen nu uit de ketel ontsnappen door de kolf te beklimmen. Doordat de mugjes bijna dezelfde kleur hebben als de oppervlakte van de knots ontsnappen ze vrij onopvallend. Na deze ontsnapping gaan de bloeischeden open van de planten die een dag later bloeien dan de exemplaren waarin de mugjes hebben overnacht. Als de met stuifmeel beladen mugjes vervolgens door deze planten naar binnen worden gelokt, is de kans groot dat het stuifmeel van de mugjes op de stempels van de vrouwelijke bloemen terechtkomt.
Tekst, foto en tekening: Ruud Beringen, FLORON