Op zandsafari langs de Zuid-Hollandse kust
ARK Rewilding NederlandDe lucht is blauw en de zon schijnt, maar er staat nog een stevig windje als de groep zich om 9.00 uur ’s ochtend verzamelt langs de Brouwersdam. De zoektocht naar de bodemdieren van de Noordzee komt niet uit het niets. De pioniersgroep werkt aan het zeelandschap ‘de Voordelta’, waarin ze verkennen hoe zij daar samen de natuur kunnen versterken. Tussen hen zijn beslissers op het gebied van zeebeleid, medewerkers van bedrijven die op of aan zee werken, marien wetenschappers, en kustbewoners die nauw samenleven met de zee. Vandaag kunnen ze de wonderlijke natuur van het zeelandschap met eigen ogen zien.
Francesc Montserrat, marien ecoloog bij ARK, houdt platen omhoog waarop de verandering van de Voordelta door de tijd heen te zien is. Tussen 1970 en nu zijn de zeearmen van de Noordzee, die landinwaarts strekken langs Zuid-Holland en Zeeland, afgesloten door dijken. De natuurlijke getijdestroming van de zee stuit daardoor op een harde grens. Zand, schelpdeeltjes en ander sediment stromen niet meer landinwaarts bij opkomend getij, en worden niet meer meegetrokken naar zee als het getij terugtreedt. Achter de dijken liggen de diepe geulen nu nog nagenoeg onaangetast, maar aan de andere kant blijft zand liggen en wordt de bodem steeds minder diep. Daardoor verdwijnt na verloop van tijd de kust en branding met golven zoals we die kennen.
“Langzaam maar zeker ontstaat daardoor een nieuw soort waddengebied. Dat is in potentie goed nieuws voor verdediging van de kust, maar het is wel een heel eenzijdige bak zand zonder al te veel leven”, vertelt Montserrat. “We willen de nieuwe situatie meer benutten: het gebied vullen met rifbouwers als Europese platte oesters. De larven die ze voortbrengen hechten zich aan de schelpen van hun voorouders en groeien dan verder. Schelp op schelp bouwen ze zo grote 3D-structuren onder water. De riffen dragen bij aan kustverdediging: ze breken de golven. En ze filteren het water, waardoor het helderder wordt. Dan wordt het gebied hopelijk goed genoeg voor zeegras – nog zo'n biodiversiteitsbooster die de soortenrijkheid enorm verhoogt.”
Schoorsteentjes met zandkronen
Inmiddels is de zee ver teruggetrokken en ligt het rif bloot onder de zon. Uit het zand ernaast steken kokertjes omhoog. “Kijk! Schelpkokerwormen!” Montserrat knielt er gelijk naast. “Veel van de Noordzeebodem is zand dat door stromingen constant wordt omgewoeld. Veel te barre leefomstandigheden voor de meeste, maar er zijn soorten die zich hebben gespecialiseerd op juist dit terrein. Schelpkokerwormen zijn meesters van mobiele zandbodems.”
De tot wel dertig centimeter lange wormen scheiden een plakkerig slijm af waarmee ze zand- en schelpdeeltjes aan elkaar kitten en zo een soort schoorsteentje om zichzelf heen bouwen. Het uiteinde steekt een stukje boven het zand uit en erbovenop prijkt een sliertige zandkroon. Montserrat: “Via die schoonsteen kruipen ze omhoog en omlaag. Bij laagtij naar beneden om weg te komen van de vogels, en bij hoogtij moeten ze juist oppassen voor platvissen die het gebied in zwemmen. Bodemdieren in het intergetijdengebied zitten altijd tussen twee vuren. Er is altijd wel iemand die je op wil eten! Daarom hebben ze zoveel adaptatie, zoveel aanpassing aan hun omgeving.” Tussen hoog- en laagtij in voelt de kokerworm zich veilig. Montserrat: “Als de stroming niet al te ruig is, gooit hij zijn waaier van witte, fijne tentakeltjes naar buiten waarmee hij eten uit het water vangt.”
Over hun rol in het rif vertelt Montserrat: “Ze leven vlak bij elkaar. Er zit vijf tot acht centimeter tussen ieder kokertje. Samen vormen ze een vegetatiemat. Dicht bij de bodem is het als een grasmat, waartussen sedimentdeeltjes blijven hangen. Onder water zie je die matten ook net iets hoger liggen dan de rest van de bodem. Ze houden het zand vast. Zoals een bos dat op een helling doet, of vegetatie in de woestijn. Daar waar iets groeit, is meer stabiliteit.”
Tandpastahoopjes
“Wat is dit?”, vraagt één van de deelnemers. Ze wijst naar één van de vele sliertige hoopjes die op de natte, zoute zeebodem liggen. Het ziet eruit alsof iemand een tube tandpasta heeft leeggeknepen. “Dat is de wadpier! Echt prachtige beesten”, roept Montserrat enthousiast. “Iets onder het zandoppervlak leven talloze wadpieren – tot wel zestig per vierkante meter”, vertelt hij verder. Hij tekent ze in het zand met hun gezicht naar de aardkern gericht en hun achterste naar de hemel. “Deze zandbewoner pompt al het zand aan de oppervlakte door zijn lichaam heen en filtert er eten uit. Als je je realiseert dat die gewoon het sediment waar we op lopen schoonhoudt. De bovenste twintig centimeter van onze kustzone gaat in een jaar door alle magen van die wadpieren heen.” Is zijn lichaam eenmaal vol, dan steekt hij zijn achterwerk naar buiten en poept al het zand uit, en creëert zo het tandpastahoopje. “Als je goed kijkt...”, Montserrat wijst naar de grond, “dan zie je naast ieder hoopje ook een kuiltje. Zie je dat? Hoopje, kuiltje, hoopje, kuiltje.” Opeens vallen ook alle kuiltjes in het landschap op. “Dat komt omdat de wadpier via de mond ook water naar buiten sproeit. Door de kracht waarmee hij dat doet, ontstaat er drijfzand voor zijn gezicht, waardoor er aan het oppervlak een kuiltje ontstaat.” Wadpieren halen kleine sedimentdeeltjes tussen het zand uit en zorgen dat het zand ‘zandiger’ blijft. Daartussen kan meer water en zuurstof komen – essentieel voor al het bodemleven. Montserrat: “Zouden we die wadpier niet hebben, dan zie je een radicale verandering in de bodem: alle dieren die zuurstof nodig hebben gaan dood of weg. De bodem wordt te compact om nog in te leven. We noemen dat een dode zone.”
Metselaars in zee
Hoe interessant het land van de hoopjes en kuilen ook is, iedereen houdt zijn ogen gericht op de grote schelpen verderop. Aan de rand van het schelpdierrif vergaapt één van de deelnemers zich aan de gigantische structuren. Ze lijken diep vanuit de bodem te groeien en steken hoog boven het zand uit. “Ik woon hier gewoon om de hoek…”, zegt ze vol verbijstering.
In het rif is slechts één Europese platte oester te ontdekken. Voor de rest zijn er vooral Japanse oesters – een uitheemse soort die een groot deel van het rif heeft gekoloniseerd. “Toch kan ook de Japanse oester een goede rol spelen”, legt Montserrat uit. “Onze inheemse platte oester kan ervan profiteren: de veel grotere schelpen van de Japanse oester geven veel oppervlak om aan te hechten.”
Niet alle oesters zijn levend, dat is te zien aan de open schelpen. Maar ook dat is volgens Montserrat geen ramp. “De structuur blijft nog steeds staan en daarmee ook een deel van de functie. De harde structuur die het water uit steekt, remt het water af. Daardoor ontstaat een slibbige omgeving. Het is als een bos die de wind afbuigt. Je hoort de wind door de boomtoppen razen, maar op de bosgrond voel je hem niet. Zo is het ook met water. Het heeft vrij spel over een kale bodem, maar op het moment dat het een rif tegenkomt, wordt de stroming afgebogen naar de toplaag. In de rust tussen de schelpen slaan de fijne slibdeeltjes neer.” Terwijl hij het vertelt, zet Montserrat demonstratief een stap tussen de schelpen en zinkt meteen diep weg. “Zo zorgen ze ervoor dat hun omgeving steeds iets hoger komt te liggen, waardoor ze dichter bij het deel van het water komen waar meer zonlicht is. En waar zonlicht is, zijn algen. Dat is een saladebar voor de oesters.”
Noordzeeteamlid Ernst Schrijver komt aan met een gigantische Japanse oesterschelp in zijn handen. Er zitten twee bochten in. Zichtbaar onder de indruk pakt Montserrat hem aan. “Oesters halen kalk in opgeloste vorm uit het water”, legt hij uit. “Tussen het vlees – dat noem je de mantel – en de schelp zelf kunnen ze dat veranderen van vorm. Ze veranderen de chemie, waardoor de opgeloste kalk neerslaat. Ze kunnen dus eigenlijk metselen – laagje voor laagje!” Oesters zijn niet de enige in de Noordzee met die speciale gave. “Koralen, schelpen, larven van kreeftachtigen, zeehaasjes – dat zijn zwemmende slakjes, eigenlijk alle zeeslakken. Dat is eigenlijk heel bijzonder!” Hij kijkt naar de vergroeide schelp. “Sediment slaat best snel neer tussen de schelpen en oesters moeten als ‘filterfeeders’ boven dat slib uit blijven steken om zich te kunnen blijven voeden. Aan deze schelp zie je hoe relatief snel die dieren kunnen groeien, en vooral ook hoe wendbaar ze zijn. Ze kunnen heel snel een gebied koloniseren en het naar hun hand zetten.”
Robuuste en rijke zeenatuur in de Voordelta
ARK Rewilding Nederland werkt in de Voordelta aan robuuste en rijke Noordzeenatuur. Riffen vormen daarvoor een belangrijke basis. Door nieuwe bronpopulaties van Europese platte oesters uit te zetten, proberen ze de groei van nieuwe riffen te kickstarten. Riffen zijn bronnen van leven – talloze Noordzeesoorten vinden er voedsel en een plek om te schuilen en zich voort te planten. In 2024 is ARK gestart om partijen die betrokken zijn bij de Voordelta bij elkaar te brengen. Samen onderzoeken ze wat er gedaan of gelaten kan worden om de natuur in het gebied te versterken.
Wil je zelf gaan kijken bij het Brouwersrif? Op zondag 27 april rond 8.00 uur, maandag 28 april rond 9.00 uur en dinsdag 29 april rond 9.30 uur is het opnieuw extreem laagtij (springtij). Wees wel voorzichtig met jezelf en de oesters – stap niet op ze!
Tekst: ARK Rewilding Nederland
Beeld: Celeste Hesp, ARK Rewilding Nederland