Scheefbloemwitje - primair

Prima nazomer voor het scheefbloemwitje

De Vlinderstichting
14-OKT-2024 - Eind augustus en begin september waren hele goede ‘vlinderweken’. De dagpauwoog was massaal aanwezig en ook het landkaartje en bont zandoogje waren veel te zien. Ook de koolwitjes vlogen volop en één daarvan, het scheefbloemwitje, had juist in de nazomer een flinke piek. De rupsen hadden in de vochtige maanden juli en augustus uitstekende malse waardplanten.

Een vrouwtje van het scheefbloemwitjeHet scheefbloemwitje is nog maar tien jaar in ons land, maar heeft zich al verspreid over alle provincies. Ook zijn er al meldingen van de Waddeneilanden. Het scheefbloemwitje lijkt nogal op het zeer algemene klein koolwitje en we verwachten dat niet alle scheefbloemwitjes die gezien worden ook als zodanig worden herkend en doorgegeven. Je kunt er dus van uitgaan dat er nog meer zijn dan op de kaartjes te zien is. De ‘verovering’ van ons land vond vooral in de eerste jaren plaats. In 2015 werd de eerste gemeld en in 2019 was de soort al vrijwel in het hele land gezien. Wel ging het toen om lage aantallen. De afgelopen vijf jaar is het voorkomen veel ‘dichter’ geworden en ook zien we dat het westen veel sterker gekoloniseerd is. Er zijn ook nog wel relatief witte gebieden waar nog niet veel meldingen zijn. In het midden van het land en in Zuid-Limburg is de dichtheid het hoogste. In Groningen en Friesland is het scheefbloemwitje minder aanwezig. Dit kan ook te maken hebben met het feit dat de meeste scheefbloemwitjes worden gemeld uit tuinen en steden en de bebouwing is in Friesland en Groningen veel minder dan in andere delen van het land.

Waarnemingen van het scheefbloemwitje in twee perioden en het gemiddeld aantal scheefbloemwitjes in de routes van het meetnet, waarbij de sterke piek in de nazomer opvalt

Een mannetje van het scheefbloemwitje in september op herfstasterTot een jaar of twintig geleden was het scheefbloemwitje een weinig voorkomende vlinder. Plaatselijk in de Alpen en de Provence waren er vliegplaatsen, maar ‘plotseling’ gingen scheefbloemwitjes zwerven en schoven ze vijftig tot honderd kilometer per jaar op naar het noorden. Klimaatverandering kan hier een rol in hebben gespeeld, maar er was ook een genetisch verschil tussen de blijvers en de zwervers. Zoals de naam al doet vermoeden is scheefbloem (Iberis spec.) de waardplant waar de rupsen op leven. In de Alpen en de Provence is dit de enige waardplant, maar de rupsen van de zwervers bleken ook allerlei andere kruisbloemigen te kunnen eten. Zo worden grote zandkool (Diplotaxis tenuifolia), ook wel wilde rucola genoemd, en look-zonder-look (Alliaria petiolata) vermeld. In onze tuin staat al een aantal jaren scheefbloem (speciaal voor dit witje) en het scheefbloemwitje heeft zich daar ook al een aantal malen op voortgeplant. Deze nazomer stond er ook een potje met grote zandkool op de tuintafel en daar werden meer dan twintig eitjes op afgezet door meerdere vrouwtjes van het scheefbloemwitje. De scheefbloem werd veel minder bezocht.

Links: bloempotje met grote zandkool (wilde rucola), midden: een eitje van het scheefbloemwitje op grote zandkool, rechts twee jonge rupsjes met een zwarte kop, iets vergroot in het inzetje

Het scheefbloemwitje lijkt zich echt vast in ons land te hebben gevestigd en we zijn benieuwd wat de belangrijkste waardplanten zijn. We willen daarom iedereen vragen dat als ze eitjes afgezet zien worden of rupsen vinden, dat door te geven met de plant waarop de vondst werd gedaan. De rups van het scheefbloemwitje is alleen als jonge rups goed herkenbaar. Het eerste en tweede stadium hebben een zwarte kop en dat is onmiskenbaar. Na de derde vervelling is de kop groen en dan is de rups niet meer te onderscheiden van die van het klein koolwitje.

Meer informatie

Tekst: Kars Veling, De Vlinderstichting
Foto’s: Kars Veling; Annette van Berkel
Kaartjes: Nationale Databank Flora en Fauna, grafiek: voorlopige resultaten meetnet vlinders (NEM)