In juni planten dwerginktvisjes zich voort
Stichting ANEMOONBericht uitgegeven door ANEMOON op vrijdag 6 juni 2008
Langs de Nederlandse kust komen een klein aantal inktvissen algemeen voor. De gewone pijlinktvis verschijnt in het vroege voorjaar als eerste in de ondiepe kustwateren om te paren en eitjes af te zetten. Rond half april komen daar de Zeekatten bij. Na de paring en het afzetten van de eieren sterven de dieren.
Rond deze tijd is het seizoen waarin sportduikers de volwassen exemplaren van deze twee soorten kunnen waarnemen al weer voorbij. En dan komen de dwerginktvisjes. Het zijn kleine inktvisjes die niet groter worden dan het topje van de duim. Zij leven vooral in ondiepe kustwateren op zanderige bodems. Om zich te beschermen kunnen zij zich snel in het zand ingraven. Ze worden vooral ’s nachts waargenomen. Dan komen ze te voorschijn om te jagen op kleine schaaldieren zoals kleine garnalen die nu ook volop in de waterkolom aanwezig zijn.
De paring van de dwerginktvissen is sterk afwijkend van die van de andere algemeen voorkomende inktvissen. Het mannetje van de gewone pijlinktvis bevrucht het vrouwtje in een flits. De paring is binnen een paar seconden afgelopen. Bij de zeekatten duurt de paring iets langer, maar meer dan een minuutje wordt er meestal niet aan besteed. Bij de dwerginktvis is de paring een veel intensievere en innigere aangelegenheid. Het mannetje positioneert zich aan de buikzijde van het vrouwtje. Hij houdt met vier van zijn tentakels het vrouwtje in een stevige houdgreep vast. Twee tentakels zitten met de zuignapjes vast aan de buik van het vrouwtje. Twee andere tentakels worden innig om de ruimte tussen de kop en de mantel van het vrouwtje gevouwen. Van de resterende tentakels worden er twee gebruikt om spermacellen bij het vrouwtje naar binnen te brengen. De dwerginktvisjes op deze foto hebben de paring tenminste 15 minuten volgehouden. Dwerginktvisjes komen algemeen voor in de Middellandse zee, langs de kust van de Atlantische oceaan, in het kanaal en langs de Nederlandse kust.
Tekst en foto: Peter H. van Bragt.