Een uitgebreid veldonderzoek in de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) moest antwoord geven op deze vragen. Het is algemeen bekend dat de ziekte van Lyme kan worden overgedragen na een tekenbeet. De teek is echter niet de veroorzaker van de ziekte van Lyme, dat is de bacterie Borrelia burgdorferi. Maar de teek zorgt ervoor dat de Borrelia-bacterie van een geïnfecteerd dier naar een ander dier of mens kan worden overgedragen. De cyclus van het overbrengen van de Borrelia-bacterie (de transmissiecyclus) is vaak ingewikkeld en hangt sterk af van de diersoorten die voorkomen in een gebied, zie kadertekst.
De ziekte van Lyme is met afstand de meest veelvoorkomende teken-overdraagbare ziekte in Nederland, jaarlijks worden er zo’n 20.000 gevallen gemeld. Het is dus van groot belang om inzicht te krijgen in de rol van verschillende diersoorten in de transmissie van Borrelia.
De hypotheses vooraf waren:
- Zandhagedissen in de AWD zijn niet vatbaar voor Borrelia.
- Op plekken waar een groot deel van de tekenlarven voeden op hagedissen, is het voorkomen van de Borrelia-bacterie in de nimfen lager dan elders.
Om dit te onderzoeken was er in 2021 een onderzoeksproject van de Universiteit van Amsterdam, RAVON en het RIVM. Tussen mei en september 2021 zijn er circa 3.300 teken uit de vegetatie en meer dan 1.300 teken die op zandhagedissen zaten verzameld en geanalyseerd op de aanwezigheid van Borrelia.
De transmissiecyclus van de Borrelia-bacterie De transmissiecyclus van Borrelia is gekoppeld aan de levenscyclus van de teek. De schapenteek heeft drie actieve levensstadia: larve, nimf en volwassen teek. In elk van deze drie stadia hebben teken bloed nodig. Ze zijn hiervoor afhankelijk van een dier of de mens. Na een bloedmaaltijd leeft de teek op de bodem tussen grassen en bladeren om daar over te gaan naar een volgend levensstadium. Tekenlarven dragen voor ze hun eerste bloedmaaltijd hebben gehad geen Borrelia bij zich. Pas als een larve voedt op een besmet dier, raakt de teek zelf besmet. Als de teek in het volgende levensstadium (nimf) een dier of mens bijt, kan de teek de bacterie overdragen. De eerste gastheer van de teek bepaalt dus of een nimf wel of niet besmet is met Borrelia. Sommige diersoorten zijn daar vatbaarder voor dan andere. Muizen en egels zijn bijvoorbeeld vaker besmet dan herten en hagedissen. Zo is de besmettingsgraad van teken in de omgeving afhankelijk van de lokale soortensamenstelling. |
Teken op zandhagedissen
Om teken op hagedissen te verzamelen, zijn er honderd hagedissen gevangen. Voorzichtig haalden wij de teken los met een pincet, daarna zijn de dieren uiteraard meteen weer vrijgelaten. Bij de zandhagedis zitten de teken het liefst achter de voorpoten of op het tympanum: het membraan dat hagedissen hebben in plaats van een oor.
Gemiddeld zaten op een individu tien larven en drie nimfen, veel meer dan bekend van andere locaties in Nederland en Europa. Mogelijk wordt dat hoge aantal teken veroorzaakt door de vele damherten, die als gastheer voor de adulte teken dienen, en er zo voor zorgen dat de teken zich kunnen voortplanten. Daardoor zitten er dus steeds veel tekenlarven in de omgeving. Het record op één hagedis was zelfs 51 teken!
Mannetjes hadden over het algemeen meer teken dan vrouwtjes, vermoedelijk omdat zij tijdens de paringstijd actiever zijn en dus meer kans lopen om teken tegen te komen. Larven die voedden op de gevangen zandhagedissen waren nauwelijks besmet met de Borrelia-bacterie: een sterke aanwijzing dat de hagedissen daadwerkelijk immuun zijn.
De grote vraag was natuurlijk: kunnen wij dit ‘verdunningseffect’ aantonen door teken uit de omgeving te onderzoeken? Volgens literatuurbronnen voeden hagedissen tot wel tachtig procent van de tekenlarven in geschikt leefgebied. Als er een verdunningseffect is, zouden we dat dus moeten zien.
Grote verschillen in infectiegraad tussen vegetaties
Om dit te meten, zijn er teken verzameld op honderd willekeurig gekozen locaties, verspreid over het hele gebied. De resultaten laten duidelijk zien dat de infectiegraad flink varieert tussen de verschillende vegetatietypen.
De hoogste infectiegraad is gemeten in dichte duindoornvegetatie, de laagste in open struweel en grasland. Er blijkt daarmee daadwerkelijk een relatie te bestaan tussen infectiegraad en de geschiktheid van het habitat voor de zandhagedis. In gebieden waar weinig hagedissen voorkomen (vooral bos en dicht struweel) was de infectiegraad met Borrelia ongeveer vier keer hoger dan in gebieden waar veel hagedissen voorkomen (open duindoornstruweel en duingrasland).
Wat hier zeker ook een rol speelt, is dat vegetatietypen die niet geschikt zijn voor de zandhagedis vaak wel geschikt zijn voor muizen en andere kleine knaagdieren. Die zijn vaak besmet met de Borrelia-bacterie. Onze resultaten zijn een sterke aanwijzing voor de hypothese dat een hoge dichtheid zandhagedissen kan bijdragen om de infectiegraad in teken te verminderen. Het is de eerste keer dat dit effect in de natuur kon worden aangetoond.
Tekendichtheden in het gebied
Naast de infectiegraad hebben wij op elke locatie ook de tekendichtheid gemeten. De dichtheid van teken in de omgeving heeft natuurlijk veel invloed op het risico voor de mens. Teken houden van een mild en vochtig microklimaat. Zij zijn erg gevoelig voor uitdroging. De tekendichtheid varieerde dan ook sterk tussen de verschillende vegetatietypen. De hoogste dichtheid is gemeten in het bos en op locaties met veel ondergroei. Met afstand de meeste teken vonden we in velden met adelaarsvarens. Met behulp van de infectiegraad en de tekendichtheid kunnen wij ook uitspraken doen over de dichtheid van geïnfecteerde teken. Dat is bepalend voor het risico voor mensen om met Borrelia besmette teken tegen te komen. Het risico op een beet van een besmette teek is het hoogst in velden met adelaarsvaren en in het bos. In het open duin is het risico laag.
Behoud van voedselarme vegetaties cruciaal
Onze resultaten laten duidelijk zien dat het risico op een besmetting met de ziekte van Lyme het laagst is in typische open duinvegetatie. Dit voedselarme landschap biedt niet alleen ideaal leefgebied voor de zandhagedis, maar de schaarse vegetatie en het bijhorende microklimaat maken het daarnaast moeilijk voor teken om te overleven. Een win-winsituatie dus. In stikstofrijke vegetaties zoals adelaarsvaren en dichte duindoornstruwelen kunnen teken beter overleven, en zijn er ook hogere dichtheden muizen die vaker Borrelia bij zich dragen. Behoud van het voedselarme duin is dus niet alleen in het voordeel van kwetsbare duinnatuur, maar is ook goed voor onze eigen gezondheid.
Meer informatie
- Dit artikel verscheen eerder in uitgave 54 van Schubben & Slijm (pdf: 1,8 MB), de gratis nieuwsbrief van Stichting RAVON.
- Op de website van RAVON kun je je aanmelden voor Schubben & Slijm.
- Een wetenschappelijk artikel over dit onderzoek is gepubliceerd in Journal of Applied Ecology: Sand lizards (Lacerta agilis) decrease nymphal infection prevalence for tick-borne pathogens Borrelia burgdorferi sensu lato and Anaplasma phagocytophilum in a coastal dune ecosystem.
Tekst en beeld: Clara Köhler, tekenonderzoeker bij het RIVM (leadfoto: mannetje zandhagedis in de Amsterdamse Waterleidingduinen)