Topjaar voor Kleine voorjaarsuil
Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie [land] op [publicatiedatum]
De meeste mensen kennen hem wellicht niet, maar één van de meest algemene vlinders, weliswaar een nachtvlinder, vliegt nu. De Kleine voorjaarsuil laat zich overdag niet gemakkelijk opmerken. Maar wie ’s nachts bij een felle lamp staat, maakt veel kans op een ontmoeting met deze soort, misschien wel in spectaculaire aantallen. Tellingen in tuinen wijzen uit dat 2012 voor de Kleine voorjaarsuil een echt topjaar is.
In tegenstelling tot dagvlinders beginnen sommige nachtvlinders al vroeg in het jaar te vliegen. Dat werd nog maar eens geïllustreerd in de zachte januarimaand van 2012. Normaal komt het mottenjaar pas vanaf begin maart deftig op gang. Een handvol soorten, de voorjaarsuilen (Orthosia sp.), kunnen dan enorm talrijk zijn. Vooral de Kleine voorjaarsuil (O. cruda) springt daarbij in het oog. Omdat de voorjaarsuilen goed op licht afkomen, kunnen we hun trend opvolgen via het nachtvlindermeetnet. Daarbij worden sinds 2008 in ca. 25 Vlaamse tuinen macro-nachtvlinders op een vaste manier geteld met lichtvallen. Voor de Kleine voorjaarsuil krijgen we voor de periode 2010-2012 onderstaande grafiek.
De voorbije week werden in enkele Vlaamse tuinen op één nacht meer dan 500 of zelfs 700 Kleine voorjaarsuilen geteld. Die aantallen liggen beduidend hoger dan in 2010 en 2011. The sky is the limit?
Uit de figuur blijkt ook dat de voorbije jaren niet zo slecht waren voor de Kleine voorjaarsuil. Wel stellen we enorme regionale verschillen vast: terwijl in de provincie Vlaams-Brabant, Limburg en Antwerpen meer dan 300 exemplaren op één nacht in een val niet zo uitzonderlijk zijn, mag men in de West-Vlaamse polders en in de bosarme landbouwgebieden elders in Vlaanderen al blij zijn met 10 exemplaren op een nacht. Dat heeft te maken met de voedselplant voor de Kleine voorjaarsuil: dat is vooral Zomereik. De verschillen in nachtvlinderaantallen tussen bosrijke en bosarme regio’s manifesteren zich het best in de maand maart, wanneer voornamelijk bosgebonden soorten rondvliegen.
Die hoge aantallen Kleine voorjaarsuilen betekenen goed nieuws. Niet enkel dragen ze hun steentje bij aan de bestuiving, door o.a. te foerageren op wilgenkatjes, die nu volop in bloei komen, ze zorgen ook voor voedsel voor talrijke zangvogels. De eitjes van de Kleine voorjaarsuilen komen immers al snel uit, zodat in de maand mei rupsen talrijk aanwezig kunnen zijn op eiken. Samen met de rupsen van de wintervlinders vormen ze een essentieel onderdeel van het dieet van vele zangvogels, zoals mezen.
Doordat de voorjaarsuilen en wintervlinders zo talrijk zijn vroeg in het jaar, behoort het merendeel van de rupsen die gevoederd worden aan jonge vogels in het broedseizoen, tot slechts enkele soorten (nacht)vlinders. De zangvogels moeten dan wel tijdig het broeden aanvatten om ten volle te kunnen profiteren van het rupsenaanbod in het voorjaar, de zogenaamde rupsenpiek. Doen ze dat niet, dan kunnen de oudervogels de honger van hun jongen bij gebrek aan rupsen amper stillen. Ze zijn dan aangewezen op andere insecten of rupsen van andere vlinders, zoals de Groene eikenbladroller (Tortrix viridana). Die zijn echter beduidend minder voedzaam. De vooruitzichten op een hoog voedselaanbod voor mezen en andere vogels zijn momenteel dus goed. Kleine voorjaarsuilen lijken er dit jaar wel vroeger bij te zijn dan de vorige jaren, dus voor vogels is het hoog tijd om het broedseizoen aan te vatten.
Tekst: Wim Veraghtert, Natuurpunt Studie
Foto's: Wim Veraghtert