Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum ssp nigrum)

Levende doden #5: de zwartblauwe rapunzel

SoortenNL
5-SEP-2024 - Elke twee weken portretteert Sander Turnhout een plant- of diersoort voor wie ‘het lot van de dodo’ dreigt. Vandaag de zwartblauwe rapunzel: een plant die van oudsher voorkomt in bossen en beekdalgraslanden, maar in rap tempo verdwijnt. Gelukkig biedt de stad een toevluchtsoord.

De zwartblauwe rapunzel is een schitterende plant van beekdalgraslanden en oude eiken-haagbeukenbossen en vogelkers-essenbossen. Niet alleen graslandsoorten en akkerkruiden doen het in Nederland slecht, ook de typische bosflora is aan het verdwijnen – voornamelijk door stikstof, verdroging en versnippering van het landschap. 

Sinds 1950 is de helft tot driekwart van de rapunzel verdwenen. Gelukkig is het een soort die op veel sympathie kan rekenen, niet alleen van floristen maar ook van terreinbeheerders en ambtenaren. Provincies als Drenthe, Gelderland en Noord-Brabant investeren in herstelbeheer, wat bij zwartblauwe rapunzel ingewikkeld maar toch redelijk succesvol is. Zaden van deze soort zijn maar kort kiemkrachtig en vormen geen zaadbank. Ook kan de soort zich niet vegetatief vermeerderen via wortels of uitlopers, zoals bijvoorbeeld bramen doen. Dat betekent dat ze dus helemaal afhankelijk zijn van kruisbestuiving door insecten en het kiemen van de zaden op open plekjes nabij de plant waar ze uit vallen. 

Zwartblauwe rapunzel wordt voornamelijk bestoven door hommels, maar er worden nog veel meer bestuivers op de plant waargenomen zoals vlinders, vliegen en zweefvliegen. En die bestuivers laten het afweten. Van de meeste insectensoorten weten we relatief weinig, maar we weten wel dat de dagvlinders tussen 1890 en 2017 met 84 procent achteruit zijn gegaan. Verschillende onderzoeken naar biomassa – aantallen insecten in gewicht, ongeacht welke soort – laten vergelijkbare achteruitgang zien in de laatste twintig tot dertig jaar. 

En dan komt er behalve stikstof en verdroging ook een andere verklaring in beeld: (opeenhoping) van pesticiden. De theorie erachter is bekend van andere soorten en soortgroepen: beestjes die in aanraking komen met gif gaan dood. Maar beesten die gif eten – in het geval van zweefvliegen: de bladluizen – hopen dat gif op. Het mechanisme is bekend van paling, van toppredatoren, zoogdieren, vogels – en sinds kort zijn er dus sterke vermoedens over insecten. De pesticiden bestrijden, kortom, niet alleen de plaag maar ook de natuurlijke plaagbestrijders. Data-analyses laten zien dat planten die door insecten bestoven worden gillend hard achteruitgaan in vergelijking met planten die door wind bestoven worden. Die gaan ook achteruit, maar minder snel. 

Voor de zwartblauwe rapunzel betekent het dat terugwinnen van verloren terrein traag gaat. Daarom zijn er gerichte beheermaatregelen en worden genetisch zwakke populaties versterkt door bij te zaaien. Ook hier zie je het dilemma van de levende doden. Het zijn intensive-caremaatregelen, maar als je ze niet neemt sterven soorten uit. En hoewel de natuur eindeloos veerkrachtig is, is uitsterven angstwekkend definitief. 

Een interessant geval is de relictpopulatie in de Nijmeegse wijk Dukenburg. In 1904 meldde Jan Willem Christiaan Goedhart de aanwezigheid van zwartblauwe rapunzel langs een onverhard weggetje door het bosgebied de Duckenborg. Dat bosgebied is in de jaren dertig gekapt, waarna er tot de jaren zeventig graslanden gelegen hebben, totdat er een nieuwbouwwijk werd gebouwd in het kader van de stadsuitbreiding. Maar op het talud van een watergang onder wat oude eiken heeft de plant al die jaren standgehouden. 

De plant wordt door Floristisch Onderzoek Nederland goed gevolgd en laat op deze locatie een positieve populatieontwikkeling zien, waarbij het aantal bloeiwijzen sinds 2020 is verdubbeld. Zo zie je dat in sommige gevallen het stedelijk gebied een toevluchtsoord blijkt zijn voor zeldzame planten die in het buitengebied aan het verdwijnen zijn of allang verdwenen zijn. In Nederland gaan we zo slecht met ons buitengebied om dat in sommige gevallen de biodiversiteit toeneemt door woonwijken aan te leggen. Van een afstandje bekeken zit daar toch logica in. Grote delen van het agrarische landschap zijn erg soortenarm, met alleen raaigras en een enkele paardenbloem. Als je dat omruilt voor fietspaden, bermen, stadstuintjes en plantsoenen nemen variatie en structuren toe en daarmee volgen vanzelf de soorten. 

In relatief jonge wijken zoals bijvoorbeeld de uitbreidingen bij Gouda is het goed te zien in de natuurdata die we verzamelen. Wat daarbij zeker ook helpt is dat Gouda een gemeente is die het groenbeheer goed op orde heeft. Als het op gemeentelijk niveau goed geregeld is, kan het voor bedreigde flora een wereld van verschil maken. Het kan zelfs een deel compenseren van wat allemaal uit de akkers en de graslanden verdwenen is. Dan wordt stedelijk groen een toevluchtsoord voor akkerkruiden en graslandsoorten. Misschien wordt het tijd dat we een stad leren zien als een natuurgebied waarin we kunnen wonen – samen met allerlei planten, dieren en paddenstoelen. 

Levende doden

'Het lot van de dodo'Geen land ter wereld weet zoveel van haar natuur als Nederland. Tegelijk gaat geen land ter wereld er zo slecht mee om. Omdat de overheid het systematisch laat afweten, is natuurbescherming afhankelijk geworden van de inzet van talloze vrijwilligers. Er zijn soorten die onmiddellijk uit Nederland zouden verdwijnen als zij hun inspanningen staken.

Om de twee weken portretteert Sander Turnhout een planten- of diersoort voor wie ‘het lot van de dodo’ dreigt. Dit portret is ook verschenen op De Groene Amsterdammer.

Tekst: Sander Turnhout, SoortenNL
Foto's: Hans Dekker, Saxifraga; Ludwig Volbeda