Herstel veenmosrietland in Eilandspolder-Oost ondanks hoge stikstofdepositie
StaatsbosbeheerHoewel men een tegenstelling kan zien tussen het feit dat het veenmosrietland is gegroeid en de stikstofdepositie honderd procent te hoog ligt, is dat niet zo. Het heeft er vooral mee te maken dat jong veenmosrietland minder gevoelig is voor stikstof dan de oudere delen en dat we ons beheer op veenmosrietlanden hebben gericht.
Veenmosrietland
Veenmosrietland behoort in Europees verband tot de meest bijzondere plantengemeenschappen omdat het buiten Nederland vrijwel niet voorkomt. In ons land wordt veenmosrietland aangetroffen in de laagveengebieden van Friesland, Groningen, Overijssel, Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Uit de naam valt al af te leiden dat het om rietlanden gaat waarin veel veenmossen groeien, maar daarnaast moeten er ook kenmerkende plantensoorten aanwezig zijn, zoals kamvaren, elzenmos, ronde zonnedauw en moerasviooltje. Als deze soorten ontbreken, is het wel een rietland, maar niet het habitattype veenmosrietland.
Buitenbeentje
Ecologisch gezien is het veenmosrietland een buitenbeentje, omdat er zowel soorten van voedselarme als voedselrijke milieus aanwezig zijn. De bodem bestaat uit een dunne tot dikke laag van veenmossen en ijle rietvegetatie die op een drijvende mat van moerasplanten groeit. Als het riet jaarlijks wordt gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd, raakt de bodem steeds meer voedingstoffen kwijt. Na verloop van tijd gaan er dan meer veenmossen groeien die langzamerhand de gehele bodem bedekken. Veenmossen kunnen veel regenwater vasthouden, waardoor er in het drijvende rietland een laag met voedselarm water ontstaat: de regenwaterlens.
Dat zijn goede omstandigheden voor soorten als ronde zonnedauw, tormentil en moerasviooltje. In de zomer zijn hier ook zeldzame en bedreigde soorten aan te treffen, zoals de welriekende nachtorchis en twee oranjerode paddenstoelensoorten: het veenmosvuurzwammetje en het broos vuurzwammetje. Samen met de veenmossen en de genoemde soorten van voedselarme milieus zijn dit de meest kenmerkende soorten van het veenmosrietland. Als de omstandigheden goed blijven, ontstaat er na tien tot twintig jaar vochtige heide. In de praktijk gebeurt dit meestal niet. Door stikstofdepositie, verdroging en onvoldoende beheer verandert een ouder veenmosrietland meestal in een soortenarm haarmosrietland. Het grootste probleem met de ontwikkeling van heideterreinen is de moeizame verspreiding van heidezaden.
De voedselarme regenwaterlens en het veenmosrietland, dat afhankelijk van de leeftijd tien tot vijftig centimeter dik kan zijn, drijven op het voedselrijke polderwater. Soorten als riet, kleine lisdodde en ruwe bies kunnen met hun dieper gelegen wortels voedingsstoffen uit dit voedselrijkere water halen. Omdat in jonge veenmosrietlanden de regenwaterlens nog dun is, komen er in dit stadium ook nog soorten voor die van voedselrijkere omstandigheden houden. Dat zijn soorten als rietorchis, watermunt, wolfspoot en haagwinde.
Eilandspolder
In de Oostelijke Eilandspolder is de afgelopen jaren schijnbaar iets bijzonders gebeurd. Uit het laatste Natura 2000-beheerplan bleek dat er 0,21 hectare veenmosrietland aanwezig is. Recent is dit weer uitgegroeid tot 2,3 hectare, een opmerkelijke toename gezien de grote gevoeligheid van dit habitattype voor stikstofneerslag. Veenmosrietland heeft vooral last van de zure neerslag van ammoniak. Zodra de jaarlijkse stikstofneerslag een kritische waarde van 7 kilogram (500 mol) per hectare overschrijdt, is de kans groot dat de kwaliteit gaat afnemen. De huidige jaarlijkse stikstofneerslag in de Eilandspolder is zo'n 15 kilogram per hectare (1072 mol). Het opvallende is nu dat de hoeveelheid veenmosrietland toch is vertienvoudigd, ondanks het feit dat de kritische waarde stikstofneerslag met zo'n honderd procent wordt overschreden.
Een verklaring voor deze tegenstelling heeft deels te maken met de geschiedenis van het gebied. Tot aan 1989 was er een oppervlak van ruim vier hectare veenmosrietland aanwezig in de Oostelijke Eilandspolder. Door een op weidevogels gericht beheer vanaf begin jaren '80 is dit oppervlak daarna snel afgenomen. In 1999 waren er nog maar drie locaties met veenmosrietland over. Door plagmaatregelen en het uitvoeren van goed beheer door de beheerder en een grote groep vrijwilligers vanaf 2009 is het gelukt om het veenmosrietland gedeeltelijk te herstellen (zie figuur hiernaast). Verspreid door de Eilandspolder komt nu op 26 plekken veenmosrietland voor, veelal op de uiteinden van de percelen. Door het grotere oppervlak aan veenmosrietland zijn ook de aantallen rietorchis, welriekende nachtorchis, ronde zonnedauw, veenmosvuurzwammetje en broos vuurzwammetje aanzienlijk toegenomen. Op één plek in de Eilandspolder heeft zich inmiddels gewone dophei gevestigd, de kans is groot dat hier in de toekomst een heideveldje zal ontstaan.
De onverwachte groei van het veenmosrietland heeft naast het gerichte beheer te maken met de levensloop ervan. Jonge veenmosrietlanden (nul tot tien jaar) kunnen de stikstofneerslag namelijk beter weerstaan dan oudere. Het water in de bodem van jonge veenmosrietlanden bestaat uit een mengvorm van zowel voedselarm regenwater als voedselrijk polderwater. Hierdoor kunnen er soorten van beide milieus naast elkaar groeien, zoals veenmossen, ronde zonnedauw, kamvaren, wolfspoot en haagwinde. Vanwege dit mengwatermilieu is de soortenrijkdom in jonge veenmosrietlanden doorgaans het hoogst. Dit zijn echter vooral algemene soorten.
Ook is de bodem in de jonge veenmosrietlanden nog niet zo zuur (pH 5 tot 6), waardoor het wat meer zure neerslag kan verdragen voordat de kwaliteit gaat verslechteren. Bij het ouder worden neemt de dikte van de veenmoslaag en de regenwaterlens in het veenmosrietland steeds meer toe. De bodem wordt daardoor voedselarmer en zuurder (pH 4,5 tot 5,0) en soorten van voedselrijke milieus beginnen te verdwijnen. Het veenmosrietland is dan 'volwassen' geworden en als het voedselarm blijft, kunnen zich in dit stadium ook zeldzame en bedreigde plantensoorten gaan vestigen, zoals welriekende nachtorchis en tormentil. Tegelijkertijd ontstaan er dan kansen voor bedreigde soorten als veenmosorchis, glanzend maanmos en hoogveenveenmos. Maar het blijft niet voedselarm. De natte bodem in het wat oudere veenmosrietland is zuurder en niet meer goed gebufferd tegen zure neerslag. Als de bodem bij een te hoge neerslag van ammoniak verzuurd raakt (pH 3,5 tot 4,0), zal gewoon haarmos gaan domineren en verdwijnen de zeldzame en kenmerkende soorten van veenmosrietland.
Het omslagpunt van een goed naar een slecht ontwikkeld ouder veenmosrietland ligt bij de kritische depositiewaarde van 7 kilogram (500 mol) stikstof per hectare. Afgaande op de internationale kritische waarden voor voedselarme venen en trilvenen, kunnen de jonge en beter gebufferde veenmosrietlanden wat meer stikstofneerslag aan. Deze kunnen zich nog ontwikkelen tot een depositiegrens van ergens rond de 16 kilogram stikstof (1143 mol) per hectare. In de Eilandspolder ligt de huidige stikstofneerslag onder dit niveau. Dat verklaart dat er nog steeds jonge en soortenrijke veenmosrietlanden kunnen worden hersteld. Deze herstelde veenmosrietlanden hebben veel van de kenmerken van een jong veenmosrietland als het gaat om het verdragen van stikstofneerslag. Dit komt doordat deze percelen gedurende langere tijd onder invloed van oppervlaktewater hebben gestaan.
Maar omdat ouder veenmosrietland slechter tegen stikstofneerslag kan en er in de Eilandspolder honderd procent te veel stikstof neerdwarrelt, is de levensduur van dit herstelde veenmosrietland beperkt. Als deze veenmosrietlanden twintig á dertig jaar ouder worden, zullen ze de te hoge stikstofneerslag steeds slechter kunnen verdragen. Dit is in de huidige situatie ook het geval op een aantal wat oudere veenmosrietlanden in de Eilandspolder. Haarmossen zullen bij een te hoge stikstofneerslag gaan toenemen waardoor veel bijzondere soorten weer zullen verdwijnen. Ook uit ontwikkelingen in het Ilperveld en de Polder Westzaan valt af te leiden dat onder ongunstige omstandigheden een veenmosrietland maar beperkt houdbaar is. Voor duurzaam behoud van veenmosrietland zijn steeds nieuwe jonge stadia nodig omdat het veenmosrietland zelf maar beperkt houdbaar is. Op termijn verandert het vrijwel altijd in haarmosrietland. Als de bodem tijdens droge zomers te veel uitdroogt, kunnen haarmossen na zo'n tien jaar gaan toenemen en zal de kwaliteit verslechteren. In Natura 2000-gebieden waar veenmosrietlanden met zeldzame soorten van voedselarme milieus aanwezig zijn, is het daarom van groot belang dat de stikstofneerslag aanzienlijk en snel afneemt.
Tekst: Arnout Jan Rossenaar (Staatsbosbeheer) en Ron van ’t Veer
Beeld: Staatsbosbeheer (leadfoto: veenmosrietland Eilandspolder, provincie Noord-Holland)